Beginpagina Hoofdstuk V. Controle en uitvoering
De partners van deze website verlenen juridische en zakelijke diensten aan zowel Nederlandse als Internationale ondernemingen. Business Legal Consultancy vormt een marketing- en communicatieverlengstuk van de partners voor het verlenen van juridisch en zakelijk advies alsmede bijstand aan nationaal en internationaal opererende bedrijven.

Hoofdstuk V. Controle en uitvoering

Hoofdstuk V. Controle en uitvoering

Artikel 19

1. Onze Minister kan bij:

a. een aanvrager van een vergunning;

b. een aanvrager van een ontheffing als bedoeld in artikel 14a;

c. een beheerder;

d. een beleggingsinstelling;

e. een bewaarder;

f. degene op wie een vrijstelling als bedoeld in artikel 14 van toepassing is;

g. degene die deel uitmaakt van een groep waartoe een beleggingsinstelling behoort;

h. een onderneming of instelling waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels,

alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen, die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.

2. Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door Onze Minister te stellen termijn.

3. Ten aanzien van de personen die door Onze Minister zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die Onze Minister heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien een onderzoek als bedoeld in artikel 27b, eerste lid, wordt ingesteld, degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 20

1. Artikel 19 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beleggingsinstelling bedoeld in artikel 17a of 17c, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van het bij en krachtens artikel 17a of 17c bepaalde.

2. De artikelen 19 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 17a of 17c, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van het bij of krachtens artikel 17a of 17c bepaalde.

Artikel 21

1. Indien Onze Minister vaststelt dat een beheerder, een beleggingsinstelling of een beheerder als bedoeld in artikel 17a in strijd handelt met deze wet, deelt hij dat mee aan de beheerder, de beleggingsinstelling en, indien van toepassing, het bevoegde gezag van de lidstaat van herkomst van de beheerder bedoeld in artikel 17a.

2. Zo nodig doet Onze Minister de mededeling, bedoeld in het eerste lid, vergezeld gaan van dan wel volgen door een aanwijzing om ten aanzien van met name aan te geven punten een bepaalde gedragslijn te volgen.

3. De beheerder en de beleggingsinstelling volgen de in het tweede lid bedoelde aanwijzing op binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.

4. Indien Onze Minister niet binnen de in het derde lid bepaalde termijn een bevredigend antwoord van de beheerder of de beleggingsinstelling heeft ontvangen, of indien naar zijn oordeel niet of onvoldoende aan zijn aanwijzing gevolg is gegeven, kan Onze Minister, indien hij dit met het oog op een adequate functionering van de financiële markten of de positie van de beleggers op die markten noodzakelijk acht:

a. de beheerder of de beleggingsinstelling schriftelijk aanzeggen dat vanaf een bepaald tijdstip alle of bepaalde organen van de beheerder of de beleggingsinstelling hun bevoegdheden slechts mogen uitoefenen na goedkeuring door een of meer door Onze Minister aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen, welke aanzegging terstond van kracht wordt;

b. de beheerder of de beleggingsinstelling schriftelijk aanzeggen, dat Onze Minister zal overgaan tot openbaarmaking van de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, bij welke publicatie, wanneer de beheerder of de beleggingsinstelling dit verlangt, tevens de correspondentie openbaar wordt gemaakt, die naar aanleiding van de aanwijzing tussen Onze Minister en de beheerder of de beleggingsinstelling is gevoerd;

c. de beheerder of de beleggingsinstelling schriftelijk aanzeggen, dat Onze Minister zal overgaan tot openbaarmaking van de uitvoering van onderdeel a.

Onze Minister treft de maatregelen, bedoeld onder a tot en met c, niet voordat het bevoegde gezag van de lidstaat van herkomst, indien van toepassing, hiervan in kennis is gesteld.

5. Indien Onze Minister van oordeel is dat ten aanzien van de beheerder of de beleggingsinstelling onverwijld maatregelen noodzakelijk zijn, kan hij zonder toepassing van de eerste twee leden onmiddellijk uitvoering geven aan onderdeel a van het vierde lid, nadat hij de beheerder of de beleggingsinstelling in de gelegenheid heeft gesteld hun zienswijze over de onmiddellijke uitvoering te geven.

6. Met betrekking tot een aanzegging als bedoeld in het vierde lid, onder a, is het volgende van toepassing:

a. de organen van de beheerder of de beleggingsinstelling verlenen de door Onze Minister aangewezen personen alle medewerking;

b. Onze Minister kan de organen toestaan bepaalde handelingen zonder toestemming te verrichten;

c. Onze Minister kan de aangewezen personen te allen tijde door anderen vervangen;

d. voor schade ten gevolge van handelingen welke zijn verricht in strijd met een aanzegging als bedoeld in het vierde lid, onder a, zijn degenen, die deze handelingen als orgaan van de beheerder of de beleggingsinstelling hebben verricht persoonlijk aansprakelijk tegenover de beheerder of de beleggingsinstelling, en kunnen de beheerder of de beleggingsinstelling de ongeldigheid van deze handelingen inroepen, indien de wederpartij wist, dat de vereiste goedkeuring ontbrak of daarvan niet onkundig kon zijn;

e. de aanzegging blijft van kracht totdat de in het eerste lid bedoelde omstandigheden niet langer aanwezig zijn, doch voor ten hoogste één jaar.

7. Onze Minister stelt het bevoegde gezag van de lidstaat van herkomst van de beheerder en de Europese Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de genomen maatregelen, bedoeld in het vierde en zesde lid.

8. Het besluit tot publicatie van een aanwijzing als bedoeld in het vierde lid, onder b, wordt eerst van kracht, wanneer het onherroepelijk is geworden. Indien de beheerder of de beleggingsinstelling na de publicatie alsnog voldoet aan de aanwijzing dan wel indien Onze Minister de aanwijzing intrekt, zal Onze Minister hiervan op dezelfde wijze als bij de voorafgaande publicatie kennis geven.

9. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bewaarder.

Artikel 21a

Indien een accountant naar het oordeel van Onze Minister niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze de toevertrouwde taak met betrekking tot de beleggingsinstelling naar behoren zal vervullen, kan Onze Minister bepalen dat hij niet bevoegd is de in deze wet en daaruit voortvloeiende besluiten bedoelde verklaringen omtrent de getrouwheid met betrekking tot die beleggingsinstelling af te leggen.

Artikel 22

Indien het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst van een beheerder als bedoeld in artikel 6 Onze Minister ervan in kennis stelt dat de aldaar gestelde wettelijke voorschriften niet worden nageleefd, en dat de beheerder, na daarop te zijn gewezen, hieraan geen einde maakt, treft Onze Minister de noodzakelijke maatregelen om de niet-naleving te beëindigen. Van deze maatregelen wordt het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst in kennis gesteld.

Artikel 22a

1. Indien tot de personen, die middellijk of onmiddellijk bevoegd zijn bestuurders van een beheerder, beleggingsinstelling of de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, te benoemen of te ontslaan, iemand behoort, die niet voldoet aan de op grond van artikel 12, tweede lid, gestelde regels met betrekking tot zijn betrouwbaarheid, kan Onze Minister die personen de aanwijzing geven dat degene, wiens betrouwbaarheid niet aan deze regels voldoet, deze bevoegdheid niet meer mag uitoefenen.

2. De personen tot wie de aanwijzing is gericht, volgen deze binnen een door Onze Minister te stellen termijn op.

3. De personen tot wie de aanwijzing is gericht, informeren Onze Minister binnen de gestelde termijn over de maatregelen die zijn getroffen om aan de aanwijzing gevolg te geven.

4. De beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder geeft geen gevolg aan algemene of bijzondere instructies van degene, op wie een aanwijzing van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft.

Artikel 23

Indien een beheerder de inkoop van rechten van deelneming in een door hem beheerde beleggingsinstelling opschort, stelt hij Onze Minister en, indien het een beheerder betreft als bedoeld in artikel 6, eerste lid, tevens het bevoegde gezag van elke lidstaat waar de rechten van deelneming van de beleggingsinstelling worden verhandeld, onverwijld daarvan op de hoogte.

Artikel 24

1. Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke ondernemingen, instellingen en bewaarders zijn verstrekt of zijn verkregen en gegevens en inlichtingen die van een instantie als bedoeld in de artikelen 26a, eerste lid, of 27, eerste lid, zijn ontvangen, worden niet gepubliceerd en zijn geheim.

2. Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze wet verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikelen 26a, eerste lid, of 27, eerste lid, ontvangen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van zakelijke gegevens en bescheiden verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze wet wordt geëist.

3. Het eerste en tweede lid laten, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering.

4. Het eerste en tweede lid laten evenzo, ten aanzien van degene op wie het tweede lid van toepassing is, onverlet de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet die betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een beleggingsinstelling die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden. De vorige volzin is niet van toepassing op gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op ondernemingen of instellingen die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende beleggingsinstelling in staat te stellen haar bedrijf voort te zetten.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid kan Onze Minister met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, mededelingen doen mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke ondernemingen of instellingen.

Artikel 25

[Vervallen per 01-12-2003]

Artikel 26

Onze Minister kan, voor zover nodig in afwijking van artikel 24, periodiek in de Staatscourant mededeling doen van de voornaamste gegevens, voortkomende uit de informatieverschaffing als bedoeld in artikel 12. Zonder schriftelijke toestemming van de beheerder die het aangaat, worden gegevens met betrekking tot de beheerder en de door hem beheerde beleggingsinstellingen niet openbaar gemaakt.

Artikel 26a

1. Onze Minister is, in afwijking van artikel 24, eerste en tweede lid, bevoegd om gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan een rechter-commissaris voor zover die belast is met het toezicht uit hoofde van artikel 64 van de Faillissementswet op de curator die betrokken is bij het beheer en de vereffening van de failliete boedel van een beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder.

2. Onze Minister verstrekt geen gegevens of inlichtingen als bedoeld in het eerste lid:

a. indien de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen;

b. indien de gegevens of inlichtingen zijn verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel van Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, en deze instanties niet instemmen met het verstrekken van de gegevens of inlichtingen.

3. Artikel 24, eerste tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de op grond van het eerste lid verstrekte gegevens.

Artikel 27

1. Onze Minister is, in afwijking van artikel 24, eerste en tweede lid, bevoegd om gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de hem ingevolge deze wet opgedragen taak, te verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, tenzij:

a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is;

b. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;

c. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse wet of de openbare orde;

d. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd;

e. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of

f. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

2. Voor zover de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn verkregen van een buitenlandse overheidsinstantie dan wel van een buitenlandse van overheidswege aangewezen instantie, die is belast met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, verstrekt Onze Minister deze niet aan een Nederlandse of buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid, tenzij de buitenlandse instantie waarvan de gegevens of inlichtingen zijn verkregen uitdrukkelijk heeft ingestemd met de verstrekking van de gegevens of inlichtingen en in voorkomend geval heeft ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt.

3. Indien een buitenlandse instantie als bedoeld in het eerste lid aan degene die de gegevens of inlichtingen op grond van dat lid heeft verstrekt, verzoekt om die gegevens of inlichtingen te mogen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, mag dat verzoek slechts worden ingewilligd:

a. voor zover het beoogde gebruik niet in strijd is met het eerste of tweede lid; dan wel

b. voor zover die buitenlandse instantie op een andere wijze dan in deze wet voorzien vanuit Nederland met inachtneming van de daarvoor geldende procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen verkrijgen; alsmede

c. pas na overleg met Onze Minister van Justitie indien het in de aanhef bedoelde verzoek betrekking heeft op een onderzoek naar strafbare feiten.

Artikel 27a

1. Onze Minister werkt samen met de autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf onderscheidenlijk de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, belast zijn met het toezicht op effecteninstellingen, kredietinstellingen, natura-uitvaartverzekeraars onderscheidenlijk verzekeraars, met het oog op het tot stand brengen van gelijkgerichte regelgeving en beleid ter zake van bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwerpen die zowel het toezicht ingevolge deze wet als het toezicht ingevolge een van de eerdergenoemde wetten betreffen.

2. Onze Minister voert het toezicht ingevolge deze wet, voor zover het betrekking heeft op de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, uit met inachtneming van daartoe met de overige in het eerste lid bedoelde autoriteiten te sluiten overeenkomsten. Deze overeenkomsten bevatten afspraken over coördinatie en afstemming van regelgeving en beleid, en in voorkomende gevallen over uitvoering van toezicht. Indien ingevolge artikel 29 taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft zijn overgedragen aan een rechtspersoon, draagt deze rechtspersoon er zorg voor dat hij of een van de overige in het eerste lid bedoelde autoriteiten een afschrift van de gesloten overeenkomsten zendt aan Onze Minister.

3. Binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar draagt Onze Minister in samenwerking met de overige in het eerste lid bedoelde autoriteiten zorg voor een gezamenlijk verslag dat openbaar wordt gemaakt en waarin melding wordt gemaakt van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het eerste en tweede lid.

Artikel 27b

1. Onze minister dan wel een rechtspersoon aan wie ingevolge artikel 29 taken en bevoegdheden zijn overgedragen werkt, voor zover noodzakelijk ten behoeve van de uitoefening van het toezicht op beleggingsinstellingen die deel uitmaken van een groep, samen met de autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Stb. 1992, 722), de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf onderscheidenlijk de Wet toezicht effectenverkeer 1995 belast zijn met het toezicht op kredietinstellingen, verzekeraars onderscheidenlijk effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders die tot diezelfde groep behoren.

2. Onze minister dan wel een rechtspersoon aan wie ingevolge artikel 29 taken en bevoegdheden zijn overgedragen pleegt, in de gevallen bedoeld in het eerste lid, waar nodig overleg met een autoriteit als bedoeld in het eerste lid.

3. [Vervallen.]

4. Onze Minister dan wel een rechtspersoon aan wie ingevolge artikel 29 taken en bevoegdheden zijn overgedragen, verstrekt aan een autoriteit als bedoeld in het eerste lid danwel de autoriteit die belast is met de uitvoering van de Wet inzake de geldtransactiekantoren of de Wet toezicht trustkantoren de gegevens of inlichtingen die hij verkregen heeft bij de vervulling van de hem bij of krachtens deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de deskundigheid en betrouwbaarheid van personen als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur tot uitvoering van artikel 5, eerste lid, onder a , voor zover Onze Minister dan wel de rechtspersoon als bovenbedoeld, van oordeel is dat deze gegevens of inlichtingen van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door die andere autoriteit wordt uitgeoefend.

5. De verplichting als bedoeld in het vierde lid geldt niet in het geval de gegevens of inlichtingen zijn verkregen van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 27, eerste lid.

Artikel 27c

1. Ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen dan wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking tot het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, is Onze Minister bevoegd ten behoeve van een instantie die werkzaam is in een Staat die met Nederland partij is bij een verdrag of die met Nederland valt onder eenzelfde bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, en die in die Staat belast is met de uitvoering van wettelijke regelingen inzake het toezicht op beleggingsinstellingen, inlichtingen te vragen aan of een onderzoek in te stellen of te doen instellen bij een ieder die ingevolge deze wet onder zijn toezicht valt dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij over gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.

2. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 27b, eerste lid, wordt ingesteld, verleent aan de in het eerste lid bedoelde functionaris alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld en die niet ingevolge deze wet onder toezicht staat, slechts is gehouden tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden.

3. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld, verleent aan de persoon die het onderzoek verricht alle medewerking die nodig is voor een goede uitvoering van dat onderzoek, met dien verstande dat degene bij wie het onderzoek wordt ingesteld slechts kan worden verplicht tot het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden voor zover deze op de uitoefening van zijn beroep of bedrijf betrekking hebben.

Artikel 27d

1. Onze Minister kan toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 27b, eerste lid, deelneemt aan de uitvoering van een verzoek als bedoeld in dat lid.

2. De verplichting, omschreven in het derde lid van artikel 27b , geldt eveneens jegens de in het eerste lid bedoelde functionaris.

3. De in het eerste lid bedoelde functionaris volgt de aanwijzingen op van de persoon die met de uitvoering van het verzoek is belast.

Artikel 27e

Onze Minister werkt, voor zover noodzakelijk ten behoeve van de uitoefening van het toezicht op beheerders die in meerdere lidstaten bijkantoren hebben gevestigd of hun diensten aanbieden, samen met het bevoegde gezag van de betrokken lidstaten.

Artikel 28

Onze Minister dan wel een rechtspersoon aan wie ingevolge artikel 29, eerste lid, taken en bevoegdheden zijn overgedragen, is bevoegd de kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van die taken en de uitoefening van die bevoegdheden aan beheerders in rekening te brengen volgens door Onze Minister te stellen regels.

Artikel 29

1. Taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft, kunnen, met uitzondering van de taken en bevoegdheden bedoeld in de artikelen 7, onder c,14, 17c, eerste lid, 28, voor zover het daarbij de door Onze Minister te stellen regels betreft, 30, 32, 33b, derde lid, 33c, derde lid, en 33m, tweede lid en 33a, bij algemene maatregel van bestuur worden overgedragen aan een of meer rechtspersonen die deze als eigen taken uitvoeren en als eigen bevoegdheden uitoefenen. De verplichtingen jegens Onze Minister op grond van deze wet gelden alsdan als verplichtingen jegens de desbetreffende rechtspersoon of rechtspersonen.

2. Een overdracht als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats indien de betrokken rechtspersoon aan de volgende eisen voldoet:

a. hij dient in staat te zijn de in het eerste lid bedoelde taken en bevoegdheden naar behoren te vervullen;

b. de voorwaarden dienen aanwezig te zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de betrokken rechtspersoon dat een onafhankelijke vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken en bevoegdheden zoveel mogelijk is gewaarborgd.

3. Aan de overdracht als bedoeld in het eerste lid kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.

4. Indien bij algemene maatregel van bestuur taken en bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid zijn overgedragen aan De Nederlandsche Bank N.V., is de Bank bevoegd deze taken uit te voeren en deze bevoegdheden uit te oefenen.

5. Voor de totstandkoming, wijziging of intrekking van algemene maatregelen van bestuur als bedoeld in artikel 5, eerste lid, artikel 6, vijfde lid, en artikel 12, eerste en tweede lid, een aanwijzing als bedoeld in artikel 7, onder c, een vrijstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid, de door Onze Minister te stellen regels als bedoeld in artikel 28 en een maatregel als bedoeld in artikel 30, kan het advies van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon of rechtspersonen worden ingewonnen. De rechtspersoon aan wie advies wordt gevraagd is verplicht dit advies uit te brengen.

6. Een in het eerste lid bedoelde rechtspersoon brengt eenmaal per jaar, uiterlijk op 1 mei, aan Onze Minister verslag uit over de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden op grond van deze wet. Dit verslag wordt door de zorg van Onze Minister gepubliceerd, behoudens het gedeelte handelende over de uitvoering van artikel 5, derde lid, artikel 6, zevende lid, artikel 12, derde lid, artikel 21 en artikel 22, met dien verstande dat, zonder schriftelijke toestemming van de bij het te publiceren gedeelte van het verslag betrokkenen, gegevens met betrekking tot afzonderlijke beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders niet gepubliceerd worden.

Adres:
Hogehilweg 19
1101 CB Amsterdam
The Netherlands
Tel:
+31 (0) 203 697 652
Fax:
+31 (0) 453 700 324
Top