Beginpagina TITEL III. POLITIE EN VEILIGHEID
De partners van deze website verlenen juridische en zakelijke diensten aan zowel Nederlandse als Internationale ondernemingen. Business Legal Consultancy vormt een marketing- en communicatieverlengstuk van de partners voor het verlenen van juridisch en zakelijk advies alsmede bijstand aan nationaal en internationaal opererende bedrijven.

TITEL III. POLITIE EN VEILIGHEID

TITEL III. POLITIE EN VEILIGHEID

HOOFDSTUK 1. POLITIЛLE SAMENWERKING

Artikel 39

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe dat hun politiediensten elkaar, met inachtneming van het nationale recht binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, voor zover het doen of behandelen van een verzoek naar nationaal recht niet aan de justitiële autoriteiten is voorbehouden en voor het inwilligen van het verzoek door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij geen dwangmiddelen behoeven te worden toegepast. Wanneer de aangezochte politie-autoriteiten tot de afdoening van een verzoek niet bevoegd zijn, zenden zij dit aan de bevoegde autoriteiten door.

2. Schriftelijke informatie die krachtens het bepaalde in lid 1 door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij wordt verstrekt, kan door de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij slechts met toestemming van de bevoegde justitiele autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij als bewijsmiddel voor het ten laste gelegde feit worden aangewend.

3. De in lid 1 bedoelde verzoeken om bijstand en reacties daarop kunnen tussen de door de onderscheiden Overeenkomstsluitende Partijen met de internationale politiesamenwerking belaste centrale autoriteiten worden uitgewisseld. In gevallen waarin het verzoek langs bovengenoemde weg niet tijdig kan worden gedaan, kunnen verzoeken door de politie-autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij rechtstreeks aan de bevoegde politie-autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij worden toegezonden en door deze rechtstreeks worden beantwoord. In deze gevallen stelt de verzoekende politie-autoriteit zo spoedig mogelijk de in de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij met de internationale politiesamenwerking belaste autoriteit van haar rechtstreekse verzoek in kennis.

4. De samenwerking in grensgebieden kan nader worden geregeld in afspraken tussen de bevoegde Ministers van de Overeenkomstsluitende Partijen.

5. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan verdergaande, bestaande en toekomstige bilaterale akkoorden tussen aan elkaar grenzende Overeenkomstsluitende Partijen. De Overeenkomstsluitende Partijen doen elkaar mededeling van deze akkoorden.

Artikel 40

1. Ambtenaren van een van de lidstaten die in het kader van een opsporingsonderzoek in hun eigen land een persoon observeren die vermoedelijk heeft deelgenomen aan een strafbaar feit dat tot uitlevering aanleiding kan geven, of, als noodzakelijk onderdeel van een opsporingsonderzoek, een persoon observeren ten aanzien van wie een ernstig vermoeden bestaat dat hij kan bijdragen tot de identificatie of de opsporing van de eerstbedoelde persoon, mogen deze observatie op het grondgebied van een andere lidstaat voortzetten wanneer die staat toestemming heeft gegeven tot grensoverschrijdende observatie op basis van een van te voren ingediend met redenen omkleed rechtshulpverzoek. De toestemming kan onder bijzondere voorwaarden worden verleend.

Desgevraagd dient de observatie te worden overgedragen aan de ambtenaren van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de observatie plaatsvindt.

Het rechtshulpverzoek als bedoeld in de eerste alinea dient te worden gericht aan de door elk der Overeenkomstsluitende Partijen daartoe aangewezen autoriteit, die bevoegd is op het verzoek te beslissen of dit door te zenden.

2. Wanneer wegens het bijzonder spoedeisende karakter van het optreden geen voorafgaande toestemming van de andere Overeenkomstsluitende Partij kan worden gevraagd, mogen de ambtenaren de observatie van een persoon te wiens aanzien er een redelijk vermoeden bestaat dat hij bij het plegen van een in lid 7 genoemd strafbaar feit is betrokken, onder de navolgende voorwaarden tot over het grondgebied van die Partij voortzetten:

a. de in lid 5 genoemde autoriteit van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de observatie wordt voortgezet, dient nog tijdens de observatie onverwijld van de grensoverschrijding in kennis te worden gesteld;

b. een rechtshulpverzoek als bedoeld in lid 1, waarin tevens de redenen zijn aangegeven waarom zonder voorafgaande toestemming tot grensoverschrijding is overgegaan, dient zo spoedig mogelijk alsnog te worden ingediend.

De observatie dient te worden afgebroken zodra de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de observatie plaatsvindt, na ontvangst van de hierboven onder a. bedoelde kennisgeving of het onder b. bedoelde verzoek zulks te verstaan geeft, of indien de toestemming vijf uren na de grensoverschrijding nog niet is verleend.

3. De observatie als bedoeld in de leden 1 en 2 mag slechts onder de volgende algemene voorwaarden worden uitgeoefend:

a. de observerende ambtenaren zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan het recht van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij optreden ; zij dienen de aanwijzingen van de plaatselijk bevoegde autoriteiten op te volgen;

b. behoudens in de gevallen als bedoeld in lid 2 dienen de ambtenaren tijdens de observatie te zijn voorzien van een document waaruit blijkt dat de toestemming is verleend;

c. de observerende ambtenaren dienen te allen tijde in staat te zijn hun officiлle functie aan te tonen;

d. de observerende ambtenaren mogen tijdens de observatie hun dienstwapen meevoeren, tenzij de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daartegen uitdrukkelijk bezwaar heeftgemaakt; het gebruik ervan is uitsluitend in geval van noodweer toegestaan;

e. het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan;

f. de observerende ambtenaren zijn niet bevoegd de te observeren persoon staande te houden of aan te houden;

g. van elk optreden wordt verslag gedaan aan de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de observatie plaatsvindt; de persoonlijke verschijning van de observerende ambtenaren kan worden verlangd;

h. de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij van wier grondgebied de observerende ambtenaren afkomstig zijn, verlenen desgevraagd medewerking aan nader onderzoek van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied werd opgetreden, met inbegrip van gerechtelijke procedures.

4. De in de leden 1 en 2 bedoelde ambtenaren zijn:

- voor het Koninkrijk Belgiл: de leden van de Gerechtelijke Politie bij de Parketten, de Rijkswacht en de Gemeentepolitie, alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 6 voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de douane-ambtenaren;

- voor de Bondsrepubliek Duitsland: de ambtenaren van de Polizeien des Bundes und der Lдnder", alsmede, voor het illegale verkeer van verdovende middelen en de illegale handel in wapens, de ambtenaren van de Zollfahndungsdienst" als hulpambtenaren van het Openbaar Ministerie;

- voor de Franse Republiek: de ambtenaren en hulpambtenaren van de gerechtelijke afdelingen van de Police nationale" en van de Gendarmerie nationale", alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 6, voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de douane-ambtenaren;

- voor het Groothertogdom Luxemburg: de ambtenaren Police" en van de Gendarmerie", alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 6, voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de douane-ambtenaren;

- voor het Koninkrijk der Nederlanden: de ambtenaren van de Rijkspolitie en de Gemeentepolitie, alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 6 voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande het illegale verkeer in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de ambtenaren van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst bevoegd inzake de invoerrechten en de accijnzen.

5. De in de leden 1 en 2 bedoelde autoriteit is:

- voor het Koninkrijk Belgiëл: het Commissariaat-Generaal van de Gerechtelijke Politie ;

- voor de Bondsrepubliek Duitsland: het Bundeskriminalamt";

- voor de Franse Republiek: de Direction centrale de la Police judiciaire";

- voor het Groothertogdom Luxemburg: de Procureur gйnйral d'Etat";

- voor het Koninkrijk der Nederlanden: de Landelijk Officier van Justitie voor grensoverschrijdende observatie.

6. De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen bilateraal het toepassingsbereik van het bepaalde in dit artikel uitbreiden en nadere regelingen ter uitvoering daarvan treffen.

7. Observatie als bedoeld in lid 2 is slechts toegestaan wanneer een der onderstaande strafbare feiten daaraan ten grondslag ligt:

- moord,

- doodslag,

- een ernstig misdrijf van seksuele aard,

- opzettelijke brandstichting,

- namaak en vervalsing van betaalmiddelen,

- gekwalificeerde diefstal en heling,

- afpersing,

- ontvoering en gijzeling,

- mensenhandel,

- sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

- vergrijpen tegen de voorschriften aangaande vuurwapens en explosieven,

- het teweegbrengen van een ontploffing,

- illegaal vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen.

- ernstige oplichting,

- vreemdelingensmokkel,

- witwassen van geld,

- illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen,

- deelneming aan een criminele organisatie in de zin van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie,

- terroristische misdrijven en steun aan een terroristische organisatie, in de zin van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding.

Artikel 41

1. Ambtenaren van een Overeenkomstsluitende Partij die in hun eigen land een persoon achtervolgen die op heterdaad is betrapt bij het plegen van of deelneming aan een der in lid 4 genoemde strafbare feiten, zijn bevoegd de achtervolging op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij zonder voorafgaande toestemming van laatstgenoemde Partij voort te zetten, wanneer de bevoegde autoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Partij wegens het spoedeisende karakter van het optreden niet vooraf door middel van een der in artikel 44 bedoelde communicatiemiddelen kunnen worden gewaarschuwd of deze niet tijdig ter plaatse kunnen zijn om de achtervolging over te nemen.

Hetzelfde geldt wanneer de achtervolgde persoon zich in voorlopige hechtenis bevond of een gevangenisstraf onderging en zich door ontvluchting aan de verdere tenuitvoerlegging daarvan heeft onttrokken.

De achtervolgende ambtenaren treden uiterlijk bij grensoverschrijding in contact met de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij wier grondgebied zij hebben betreden. De achtervolging dient te worden afgebroken zodra de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de achtervolging wordt voortgezet, zulks te verstaan geeft. De plaatselijk bevoegde autoriteiten houden op verzoek van de achtervolgende ambtenaren de achtervolgde persoon staande om zijn identiteit vast te stellen of zijn aanhouding te bewerkstelligen.

2. Het achtervolgingsrecht wordt uitgeoefend volgens een van onderstaande vormen neergelegd in een verklaring als bedoeld in lid 9:

a. aan de achtervolgende ambtenaren komt geen staandehoudingsbevoegdheid toe;

b. indien niet te verstaan wordt gegeven, dat de achtervolging dient te worden afgebroken en de plaatselijke autoriteiten niet tijdig ter plaatse kunnen zijn, mogen de achtervolgende ambtenaren de achtervolgde persoon staande houden totdat de terstond te waarschuwen ambtenaren van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij optreden, tot de vaststelling van de identiteit, dan wel tot aanhouding overgaan.

3. Het achtervolgingsrecht als bedoeld in de leden 1 en 2 wordt uitgeoefend volgens een van onderstaande vormen neergelegd in een verklaring als bedoeld in lid 9:

a. binnen een in de verklaring vast te stellen zone of tijdsbestek te rekenen vanaf de plaats, respectievelijk het tijdstip van grensoverschrijding;

b. zonder enige in afstand, noch in tijd uitgedrukte beperking.

4. In een verklaring als bedoeld in lid 9 duiden de Overeenkomstsluitende Partijen volgens een van onderstaande vormen de in lid 1 bedoelde strafbare feiten aan als:

a. de volgende strafbare feiten

- moord,

- doodslag,

- verkrachting,

- opzettelijke brandstichting,

- valsmunterij,

- gekwalificeerde diefstal en heling,

- afpersing,

- ontvoering en gijzeling,

- mensenhandel,

- sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

- vergrijpen tegen de voorschriften aangaande vuurwapens en explosieven,

- het teweegbrengen van een ontploffing,

- illegaal vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen,

- doorrijden na ongeval, de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebbend;

b. de strafbare feiten die aanleiding kunnen geven tot uitlevering.

5. Het achtervolgingsrecht mag alleen worden uitgeoefend onder de volgende algemene voorwaarden :

a. de achtervolgende ambtenaren zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan het recht van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij optreden; zij dienen de aanwijzingen van de plaatselijk bevoegde autoriteiten op te volgen;

b. de achtervolging vindt alleen over de landgrenzen plaats;

c. het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan;

d. de achtervolgende ambtenaren dienen als zodanig uiterlijk direct herkenbaar te zijn, hetzij door middel van het dragen van een uniform of een armband, hetzij door middel van aan het voertuig aangebrachte voorzieningen; het is hun niet toegestaan in burgerkleding met gebruikmaking van een niet als zodanig herkenbaar politievoertuig op te treden; de achtervolgende ambtenaren dienen te allen tijde in staat te zijn hun officiлle functie aan te tonen;

e. de achtervolgende ambtenaren mogen hun dienstwapen meevoeren; het gebruik ervan is uitsluitend in geval van noodweer toegestaan;

f. na de aanhouding als bedoeld in lid 2, onder b., mag ten aanzien van de achtervolgde persoon ten behoeve van diens voorgeleiding aan de plaatselijk bevoegde autoriteiten uitsluitend een veiligheidsfouillering worden verricht en mogen tijdens diens overbrenging handboeien worden gebruikt; de door de achtervolgde persoon meegevoerde voorwerpen mogen in beslag worden genomen;

g. de achtervolgende ambtenaren dienen zich na elk optreden als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 te melden bij de plaatselijk bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij zijn opgetreden, en doen verslag van hun handelen; op verzoek van deze autoriteiten zijn zij verplicht zich beschikbaar te houden totdat omtrent de toedracht van hun optreden duidelijkheid is verkregen; deze voorwaarde geldt ook in die gevallen waarin de achtervolging niet tot de aanhouding van de achtervolgde persoon heeft geleid;

h. de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij van wier grondgebied de achtervolgende ambtenaren afkomstig zijn, verlenen desgevraagd medewerking aan nader onderzoek van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied werd opgetreden, met inbegrip van gerechtelijke procedures.

6. Een persoon die na een optreden als bedoeld in lid 2 werd aangehouden, kan ongeacht zijn nationaliteit door de plaatselijk bevoegde autoriteiten voor verhoor worden opgehouden. De terzake geldende regels van nationaal recht zijn van overeenkomstige toepassing.

Indien deze persoon niet de nationaliteit heeft van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied hij is aangehouden, wordt hij uiterlijk zes uren na zijn aanhouding - de uren tussen middernacht en negen uur niet meegeteld - in vrijheid gesteld, tenzij de plaatselijk bevoegde autoriteiten voordien een verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering hebben ontvangen, in ongeacht welke vorm.

7. De in de leden 1 tot en met 6 genoemde ambtenaren zijn:

- voor het Koninkrijk Belgiл: de leden van de Gerechtelijke Politie bij de Parketten, de Rijkswacht en de Gemeentepolitie, alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 10 voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de douane-ambtenaren;

- voor de Bondsrepubliek Duitsland: de ambtenaren van de Polizeien des Bundes und der Lander", alsmede, voor het illegale verkeer van verdovende middelen en de illegale handel in wapens, de ambtenaren van de Zollfahndungsdienst" als hulpambtenaren van het Openbaar Ministerie;

- voor de Franse Republiek: de ambtenaren en hulpambtenaren van de gerechtelijke afdelingen van de Police nationale" en van de Gendarmerie nationale", alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 10 voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de douane-ambtenaren;

- voor het Groothertogdom Luxemburg: de ambtenaren van de Police" en van de Gendarmerie", alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 10, voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de douane-ambtenaren;

- voor het Koninkrijk der Nederlanden: de ambtenaren van Rijkspolitie en van Gemeentepolitie, alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in lid 10 voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande het illegale verkeer in verdovende middelen en psychtrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven, en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de ambtenaren van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst bevoegd inzake de invoerrechten en de accijnzen.

8. Voor de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen blijft artikel 27 van het Benelux-Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken, zoals gewijzigd bij het Protocol van 11 mei 1974, onverlet.

9. Elk der Overeenkomstsluitende Partijen legt bij ondertekening van deze Overeenkomst een verklaring af waarin zij aan de hand van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4 aangeeft, hoe aan uitoefening van het achtervolgingsrecht op haar grondgebied door elk der aangrenzende Overeenkomstsluitende Partijen toepassing dient te worden gegeven.

Elk der Overeenkomstsluitende Partijen kan haar verklaring op ieder tijdstip door een andere vervangen, mits de latere verklaring de strekking van de eerdere niet inperkt.

Het afleggen van verklaringen als bovenbedoeld geschiedt na overleg met elk der betrokken Overeenkomstsluitende Partijen in een streven naar gelijkwaardigheid van aan beide zijden van de binnengrenzen geldende regimes.

10. De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen bilateraal het toepassingsbereik van het bepaalde in lid 1 uitbreiden en nadere regelingen ter uitvoering van dit artikel treffen.

Artikel 42

Tijdens een optreden als bedoeld in de artikelen 40 en 41 worden de ambtenaren die op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij een taak vervullen, met ambtenaren van die Overeenkomstsluitende Partij gelijkgesteld, voor wat betreft de strafbare feiten die tegen of door hen mochten worden begaan.

Artikel 43

1. Wanneer ambtenaren van een Overeenkomstsluitende Partij overeenkomstig de artikelen 40 en 41 van deze Overeenkomst op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij optreden, is de eerstgenoemde Partij overeenkomstig het recht van de laatstgenoemde Partij aansprakelijk voor de schade die zij aldaar tijdens hun optreden veroorzaken.

2. De Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de schade als bedoeld in lid 1 wordt veroorzaakt, neemt op zich deze schade te vergoeden op de wijze waarop zij daartoe gehouden zou zijn, indien de schade door haar eigen ambtenaren zou zijn toegebracht.

3. De Overeenkomstsluitende Partij wier ambtenaren op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij enige schade hebben veroorzaakt, betaalt laatstgenoemde Partij het volledige bedrag terug dat deze aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.

4. Onder voorbehoud van de uitoefening van haar rechten tegenover derden en met uitzondering van het bepaalde in lid 3 ziet elk der Overeenkomstsluitende Partijen, in het geval als bedoeld in lid 1 ervan af het bedrag van de door haar geleden schade op een andere Overeenkomstsluitende Partij te verhalen.

Artikel 44

1. De Overeenkomstsluitende Partijen brengen, met inachtneming van de desbetreffende internationale overeenkomsten en rekening houdende met de plaatselijke omstandigheden en de technische mogelijkheden, in het bijzonder in de grensgebieden, rechtstreekse telefoon-, radio-, telex- en andere verbindingen tot stand teneinde de politie- en douanesamenwerking te vergemakkelijken, in het bijzonder met het oog op het tijdig doorgeleiden van informatie ter zake van de grensoverschrijdende observatie en achtervolging.

2. Afgezien van de bovenstaande, op korte termijn te treffen maatregelen zullen zij met name de volgende mogelijkheden onderzoeken:

a. uitwisseling van materiaal of detachering van contactambtenaren die zijn uitgerust met passende radio-apparatuur;

b. uitbreiding van de in de grensgebieden gebruikte frequentiebandbreedten;

c. de inwerkingstelling van een gemeenschappelijke verbinding voor de in deze gebieden optredende politie- en douanediensten;

d. coordinatie van hun aankoopprogramma's voor communicatieapparatuur teneinde tot genormaliseerde en compatibele systemen te komen.

Artikel 45

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe de nodige maatregelen te nemen om te verzekeren dat:

a. de hoofden van logiesverstrekkende bedrijven of hun gemachtigden erop toe zien dat vreemdelingen, met inbegrip van onderdanen van andere Overeenkomstsluitende Partijen en van andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen, aan wie zij logies verstrekken - afgezien van meereizende echtgenoten en minderjarige kinderen en van leden van reisgezelschappen eigenhandig de hotelfiches invullen en ondertekenen en daarbij voldoen aan de verplichting zich jegens hen te identificeren door overlegging van een geldig identiteitsdocument;

b. de aldus ingevulde hotelfiches de bevoegde autoriteiten ter beschikking worden gehouden of worden toegezonden, voor zover deze autoriteiten dit ter voorkoming van gevaar, ten behoeve van opsporingsonderzoek, dan wel ter opheldering van het lot van vermiste personen of slachtoffers van ongevallen noodzakelijk achten, voor zover door het nationale recht niet anders is bepaald.

2. Het bepaalde in lid 1 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personen die overnachten op plaatsen die beroeps- of bedrijfsmatig ter beschikking worden gesteld, in het bijzonder in tenten, in caravans en op schepen.

Artikel 46

1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan met inachtneming van haar nationale recht in individuele gevallen, zonder een daartoe strekkend verzoek, de betrokken Overeenkomstsluitende Partij informatie mededelen die voor de ontvangende Overeenkomstsluitende Partij ter verlening van bijstand bij de bestrijding van toekomstige strafbare feiten, ter voorkoming van strafbare feiten of ter afwending van gevaar voor de openbare orde en veiligheid van belang kunnen zijn.

2. Onverminderd de samenwerking in de grensgebieden als bedoeld in artikel 39, lid 4, geschiedt de informatie-uitwisseling door de tussenkomst van een aan te wijzen centrale instantie. In bijzonder spoedeisende gevallen kan, onder voorbehoud van afwijkende bepalingen van het nationale recht, de informatie-uitwisseling in de zin van dit artikel rechtstreeks tussen de betrokken politiediensten geschieden. De centrale instantie wordt zo spoedig mogelijk hiervan in kennis gesteld.

Artikel 47

1. De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen bilateraal tot afspraken komen omtrent detachering voor bepaalde of onbepaalde duur van contactambtenaren van de ene Overeenkomstsluitende Partij bij politiediensten van de andere Overeenkomstsluitende Partij.

2. Detachering voor bepaalde of onbepaalde duur van contactambtenaren heeft ten doel de samenwerking tussen de Overeenkomstsluitende Partijen te bevorderen en te bespoedigen, in het bijzonder door het verlenen van bijstand:

a. in de vorm van informatie-uitwisseling met het oog op zowel preventieve als repressieve misdaadbestrijding;

b. bij de uitvoering van verzoeken om politiлle en justitiele rechtshulp in strafzaken;

c. ten behoeve van de taakuitoefening van de autoriteiten belast met de grensbewaking aan de buitengrenzen.

3. De contactambtenaren hebben een adviserende en assisterende taak. Zij zijn niet bevoegd tot het zelfstandig uitvoeren van politiлle maatregelen. Zij verstrekken inlichtingen en voeren hun opdrachten uit in het kader van de instructies die aan hen zijn gegeven door de Overeenkomstsluitende Partij waarvandaan zij afkomstig zijn en door de Overeenkomstsluitende Partij waar zij zijn gedetacheerd. Zij rapporteren regelmatig aan het hoofd van de politiedienst waarbij zij zijn gedetacheerd.

4. De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen bilateraal of multilateraal overeenkomen dat de in derde Staten gedetacheerde contactambtenaren van een Overeenkomstsluitende Partij tevens de belangen behartigen van een of meer andere Overeenkomstsluitende Partijen. Ingevolge dergelijke afspraken verstrekken de in derde Staten gedetacheerde contactambtenaren desgevraagd of uit eigen beweging gegevens aan de andere Overeenkomstsluitende Partijen en vervullen zij, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, opdrachten ten behoeve van deze Partijen.

De Overeenkomstsluitende Partijen informeren elkaar omtrent hun voornemens tot detachering van contactambtenaren in derde Staten.

HOOFDSTUK 2. WEDERZIJDSE RECHTSHULP IN STRAFZAKEN

Artikel 48

1. De bepalingen van dit Hoofdstuk strekken ter aanvulling en vergemakkelijking van de toepassing van het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onderscheidenlijk - in de relaties tussen de Overeenkomstsluitende Partijen die behoren tot de Benelux Economische Unie Hoofdstuk II van het Benelux-Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken, zoals gewijzigd bij het Protocol van 11 mei 1974.

2. Het bepaalde in lid 1 doet niet af aan de toepasselijkheid van verdergaande bepalingen van bestaande bilaterale Verdragen, van kracht tussen de Overeenkomstsluitende Partijen.

Artikel 49

Wederzijdse rechtshulp wordt ook verleend ten behoeve van:

a. procedures wegens feiten die volgens het nationale recht van een van beide of beide Overeenkomstsluitende Partijen als vergrijpen tegen voorschriften betreffende de orde door bestuurlijke autoriteiten worden bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat op een ook in strafzaken bevoegde rechter;

b. procedures inzake aanspraken op schadevergoeding wegens maatregelen die verband houden met een strafvervolging en wegens ongerechtvaardigde veroordelingen;

c. de behandeling van gratieverzoeken;

d. burgerlijke rechtsvorderingen welke in een strafrechtelijke procedure zijn ingesteld, zolang de strafrechter nog niet onherroepelijk in de strafzaak heeft beslist;

e. de betekening van gerechtelijke mededelingen inzake de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, de inning van een geldboete of de betaling van proceskosten;

f. de opschorting van de uitspraak of de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, de voorwaardelijke invrijheidstelling, het uitstel van de tenuitvoerlegging of de schorsing van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.

Artikel 50

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe, overeenkomstig de in artikel 48 genoemde Verdragen, elkaar wederzijds rechtshulp te verlenen bij overtredingen van wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften betreffende de accijnzen, de belasting over de toegevoegde waarde en de douane. Als douanevoorschriften geldt het bepaalde in artikel 2 van de Overeenkomst van 7 september 1967 tussen Belgiëл, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italiëл, Luxemburg en Nederland inzake de wederzijdse bijstand tussen de onderscheiden douane-administraties, alsmede het bepaalde in artikel 2 van Verordening nr.(EEG) 1468/81 van de Raad van Ministers van 19 mei 1981.

2. Verzoeken om rechtshulp in wegens ontduiking van accijnzen ingestelde procedures kunnen niet worden afgewezen op grond van het feit, dat in de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij geen accijnzen op de in het rechtshulpverzoek genoemde goederen worden geheven.

3. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij mag de van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij verkregen informatie of bewijsmiddelen slechts ten behoeve van andere dan in de rogatoire commissie vermelde onderzoeken, strafvervolging of procedures mededelen of gebruiken, voor zover de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daartoe voorafgaande toestemming heeft gegeven.

4. Rechtshulp als bedoeld in dit artikel kan worden geweigerd wanneer het vermoedelijke verminderde of ontdoken bedrag een lagere waarde vertegenwoordigt dan 25.000 ECU, of de vermoedelijke waarde van de op onregelmatige wijze in- of uitgevoerde goederen minder bedraagt dan 100.000 ECU, tenzij de feiten wegens hun aard of de persoon van de dader door de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij als zeer ernstig wordt beschouwd.

5. Het bepaalde in dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de gevraagde rechtshulp betrekking heeft op feiten die met een administratieve boete ("Ordnungswidrigkeiten") worden bedreigd, en het verzoek door een justitiele autoriteit wordt gedaan.

Artikel 51

De Overeenkomstsluitende Partijen onderwerpen de inwilligbaarheid van rogatoire commissies strekkende tot huiszoeking en inbeslagneming niet aan verdergaande voorwaarden dan dat:

a. het aan de rogatoire commissie ten grondslag liggende feit naar het recht van beide Overeenkomstsluitende Partijen strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van tenminste zes maanden, dan wel naar het recht van een van beide Overeenkomstsluitende Partijen strafbaar gesteld met een sanctie met een zelfde maximum en naar het recht van de andere Overeenkomstsluitende Partij als een vergrijp tegen voorschriften betreffende de orde door de bestuurlijke autoriteiten wordt bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat op een ook in strafzaken bevoegde rechter;

b. de uitvoering van de rogatoire commissie overigens verenigbaar is met het recht van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij.

Artikel 52

1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan personen die zich op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij bevinden, gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toezenden. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het Uitvoerend Comité mededeling van de lijst van gerechtelijke stukken die aldus kunnen worden verzonden.

2. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal beheerst waarin het desbetreffende stuk is gesteld, dient dit - althans de essentie daarvan - te worden vertaald in de taal of een der talen van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de geadresseerde verblijft. Indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk althans de essentie daarvan - te worden vertaald in die andere taal.

3. De getuige of deskundige die geen gevolg heeft gegeven aan een over de post betekende dagvaarding of oproeping, kan aan geen enkele sanctie of dwangmaatregel worden onderworpen, zelfs niet indien in de dagvaarding of oproeping een verplichting om te verschijnen is vermeld, tenzij de betrokkene zich daarna uit vrije wil op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij begeeft en hij daar op wettige wijze opnieuw wordt gedagvaard of opgeroepen. Onverminderd het bepaalde in artikel 34 van het Benelux-Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken, zoals gewijzigd bij het Protocol van 11 mei 1974, ziet de toezendende autoriteit erop toe dat in de over de post verzonden dagvaardingen of oproepingen geen verplichting om te verschijnen is vermeld.

4. Wanneer aan het rechtshulpverzoek een feit ten grondslag ligt dat zowel naar het recht van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij als naar het recht van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij als een vergrijp tegen voorschriften betreffende de orde door de bestuurlijke autoriteiten wordt bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat op een ook in strafzaken bevoegde rechter, dient bij toezending van gerechtelijke stukken in beginsel overeenkomstig het bepaalde in lid 1 te worden gehandeld.

5. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan toezending van gerechtelijke stukken door bemiddeling van de justitiele autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij plaatsvinden, wanneer het adres van de persoon voor wie het bestemd is, onbekend is of de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij een betekening in persoon verlangt.

Artikel 53

1. Verzoeken om rechtshulp kunnen rechtstreeks tussen de rechterlijke autoriteiten worden gedaan en beantwoord.

2. Het bepaalde in lid 1 sluit niet uit dat verzoeken tussen de Ministeries van Justitie dan wel door tussenkomst van de nationale centrale bureaus van de Internationale Politie-organisatie (Interpol) worden gedaan en beantwoord.

3. Verzoeken om tijdelijke overbrenging of doortocht van personen die zich in voorlopige hechtenis bevinden of een vrijheidsstraf ondergaan, dan wel onderworpen zijn aan een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, alsmede de periodieke of incidentele uitwisseling van gegevens uit de justitiele documentatie, behoeven de tussenkomst van de Ministeries van Justitie.

4. Voor de Bondsrepubliek Duitsland wordt overeenkomstig het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onder Ministerie van Justitie de Bondsminister van Justitie en de Ministers of Senatoren van Justitie van de deelstaten verstaan.

5. Aangiften tot het uitlokken van strafvervolging overeenkomstig het bepaalde in artikel 21 van het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, onderscheidenlijk het bepaalde in artikel 42 van het Benelux-Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken, zoals gewijzigd bij het Protocol van 11 mei 1974, wegens overtredingen van de rijtijdenwetgeving kunnen door de justitiële autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij rechtstreeks tot de justitiële autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij worden gericht.

HOOFDSTUK 3. TOEPASSING VAN HET BEGINSEL NE BIS IN IDEM

Artikel 54

Een persoon die bij onherroepelijk vonnis door een Overeenkomstsluitende Partij is berecht, kan door een andere Overeenkomstsluitende Partij niet worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende Overeenkomstsluitende Partij niet meer ten uitvoer gelegd kan worden.

Artikel 55

1. Een Overeenkomstsluitende Partij kan op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze Overeenkomst verklaren dat zij in een of meer van de volgende gevallen niet door artikel 54 is gebonden:

a. indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op haar eigen grondgebied hebben afgespeeld; in het laatste geval is deze uitzondering niet van toepassing indien de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij waarin het vonnis werd gewezen;

b. indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen een inbreuk vormen op de veiligheid van de Staat of andere even wezenlijke belangen van deze Overeenkomstsluitende Partij;

c. indien de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen, zijn begaan door een ambtenaar van deze Overeenkomstsluitende Partij in strijd met zijn ambtsplichten.

2. Een Overeenkomstsluitende Partij die een dergelijke verklaring aflegt met betrekking tot een van de in lid 1, onder b., genoemde uitzonderingen, dient de soort van inbreuken aan te geven waarop dergelijke uitzonderingen van toepassing kunnen zijn.

3. Een Overeenkomstsluitende Partij kan te allen tijde een dergelijke verklaring met betrekking tot een of meer van de in lid 1 genoemde uitzonderingen intrekken.

4. Uitzonderingen ten aanzien waarvan een verklaring uit hoofde van lid 1 is afgelegd, zijn niet van toepassing wanneer de betrokken Overeenkomstsluitende Partij ter zake van dezelfde feiten de andere Overeenkomstsluitende Partij om vervolging heeft verzocht of heeft ingestemd met de uitlevering van de betrokken persoon.

Artikel 56

Indien door een Overeenkomstsluitende Partij een nieuwe vervolging wordt ingesteld tegen een persoon die ter zake van dezelfde feiten bij onherroepelijk vonnis door een andere Overeenkomstsluitende Partij is berecht, dient iedere periode van vrijheidsbeneming die wegens deze feiten op het grondgebied van laatstgenoemde Partij werd ondergaan op de eventueel op te leggen straf of maatregel in mindering te worden gebracht. Voor zover de nationale wetgeving dit toelaat, wordt tevens rekening gehouden met andere reeds ondergane straffen of maatregelen dan vrijheidsbeneming.

Artikel 57

1. Indien door een Overeenkomstsluitende Partij iemand een strafbaar feit ten laste wordt gelegd en de bevoegde autoriteiten van deze Overeenkomstsluitende Partij redenen hebben om aan te nemen dat de tenlastelegging dezelfde feiten betreft als die ter zake waarvan deze persoon reeds bij onherroepelijk vonnis is berecht door een andere Overeenkomstsluitende Partij, verzoeken deze autoriteiten, indien zij zulks nodig achten, de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied reeds vonnis werd gewezen om de nodige inlichtingen in dezen.

2. De aldus gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk verstrekt en worden in overweging genomen bij de beslissing of de vervolging dient te worden voortgezet.

3. Iedere Overeenkomstsluitende Partij wijst op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze Overeenkomst de autoriteiten aan die bevoegd zijn de in dit artikel bedoelde inlichtingen te vragen en te ontvangen.

Artikel 58

Bovenstaande bepalingen vormen geen beletsel voor de toepassing van verdergaande nationale bepalingen inzake de regel ne bis in idem in geval van buitenlandse rechterlijke beslissingen.

HOOFDSTUK 4. UITLEVERING

Artikel 59

1. De bepalingen van dit Hoofdstuk strekken ter aanvulling en vergemakkelijking van de toepassing van het Europees Verdrag van 13 december 1957 betreffende uitlevering, onderscheidenlijk - in de relaties tussen de Overeenkomstsluitende Partijen die behoren tot de Benelux Economische Unie - Hoofdstuk I van het Benelux-Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken, zoals gewijzigd bij het Protocol van 11 mei 1974.

2. Het bepaalde in lid 1 doet niet af aan de toepasselijkheid van verdergaande bepalingen van bilaterale Verdragen, van kracht tussen de Overeenkomstsluitende Partijen.

Artikel 60

In de verhouding tussen twee Overeenkomstsluitende Partijen, waarvan er een geen Partij is bij het Europees Verdrag van 13 september 1957 betreffende uitlevering, zijn de bepalingen van dat Verdrag toepasselijk, rekening houdend met voorbehouden en verklaringen die zijn afgelegd, hetzij bij de bekrachtiging van dat Verdrag, hetzij - voor Overeenkomstsluitende Partijen die geen Partij zijn bij dat Verdrag - bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van deze Overeenkomst.

Artikel 61

De Franse Republiek verbindt zich ertoe op verzoek van een der Overeenkomstsluitende Partijen ter fine van strafvervolging uitlevering toe te staan voor feiten die volgens de Franse wetgeving met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van tenminste twee jaren en naar het recht van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van tenminste een jaar zijn strafbaar gesteld.

Artikel 62

1. Op stuiting van de verjaring zijn uitsluitend de voorschriften van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij van toepassing.

2. Een door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij verleende amnestie vormt geen beletsel voor uitlevering, tenzij het strafbare feit onder de rechtsmacht van deze Partij valt.

3. Het ontbreken van een klacht of een machtiging tot instelling van strafvordering, welke uitsluitend naar het recht van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij vereist is, laat de verplichting tot uitlevering onverlet.

Artikel 63

De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe, overeenkomstig de in artikel 59 genoemde Verdragen, elkaar de personen uit te leveren die door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij vervolgd worden wegens de in artikel 50, lid 1, bedoelde feiten, of worden gezocht ter fine van tenuitvoerlegging van een ter zake opgelegde straf of maatregel.

Artikel 64

Een signalering in het Schengen-informatiesysteem als bedoeld in artikel 95 heeft dezelfde kracht als een verzoek tot voorlopige aanhouding als bedoeld in artikel 16 van het Europees Verdrag van 13 september 1957 betreffende de uitlevering, onderscheidenlijk artikel 15 van het Benelux-Verdrag van 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken, zoals gewijzigd bij het Protocol van 11 mei 1974.

Artikel 65

1. Onverminderd de mogelijkheid tot gebruik van de diplomatieke weg worden verzoeken om uitlevering en om doortocht door het bevoegde Ministerie van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij gericht tot het bevoegde Ministerie van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij.

2. De bevoegde Ministeries zijn:

- voor het Koninkrijk Belgiëл: het Ministerie van Justitie;

- voor de Bondsrepubliek Duitsland: de Bondsminister van Justitie en de Ministers of Senatoren van Justitie van de deelstaten;

- voor de Franse Republiek: het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

- voor het Groothertogdom Luxemburg: het Ministerie van Justitie;

- voor het Koninkrijk der Nederlanden: het Ministerie van Justitie.

Artikel 66

1. Indien de uitlevering van een opgeлiste persoon niet kennelijk naar het recht van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij is uitgesloten, kan deze Partij de uitlevering toestaan zonder dat een formele uitleveringsprocedure plaatsvindt, mits de opgeлiste persoon met zijn uitlevering instemt blijkens een door een lid van de rechterlijke macht opgemaakt proces-verbaal en na een verhoor door deze, waarin hij is voorgelicht over zijn recht op een formele uitleveringsprocedure en waarin hij zich heeft kunnen doen bijstaan door een advocaat.

2. In geval van uitlevering ingevolge lid 1 kan de opgeлiste persoon die uitdrukkelijk heeft verklaard af te zien van bescherming op grond van het specialiteitsbeginsel, op die verklaring niet terugkomen.

HOOFDSTUK 5. OVERDRACHT VAN TENUITVOERLEGGING VAN STRAFVONNISSEN

Artikel 67

Tussen de Overeenkomstsluitende Partijen die Partij zijn bij het Verdrag van de Raad van Europa van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen geldt, ter aanvulling van dat Verdrag, de navolgende regeling.

Artikel 68

1. Een Overeenkomstsluitende Partij binnen wier grondgebied bij onherroepelijke uitspraak een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd aan een onderdaan van een andere Overeenkomstsluitende Partij, die zich door ontvluchting naar zijn eigen land aan de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van die straf of maatregel heeftonttrokken, kan aan laatstgenoemde Partij verzoeken om, vvanneer de voortvluchtige op haar grondgebied is of wordt aangetroffen, de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel of het restant daarvan over te nemen.

2. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij kan op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, in afwachting va de stukken die het verzoek om overname van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel of het restant daarvan ondersteunen en van de daarop te nemen beslissing, de veroordeelde in bewaring nemen of andere maatregelen treffen ter verzekerig van zijn aanwezigheid binnen het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij.

Artikel 69

Overdracht van de tenuitvoerlegging op grond van artikel 68 is niet afhankelijk van de instemming van degene aan wie de straf of maatregel is opgelegd. De overige bepalingen van het Verdrag van de Raad van Europa van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6. VERDOVENDE MIDDELEN

Artikel 70

1. De Overeenkomstsluitende Partijen stellen een permanente werkgroep in die tot taak heeft gemeenschappelijke vraagstukken met betrekking tot de bestrijding van de verdovende-middelencriminaliteit te bestuderen en in voorkomend geval voorstellen te doen met het oog op noodzakelijke verbetering van de praktische en technische aspecten van de samenwerking tussen de Overeenkomstsluitende Partijen. Deze werkgroep legt haar voorstellen aan het Uitvoerend Comité voor.

2. De werkgroep als bedoeld in lid 1 waarvan de leden door de bevoegde nationale instanties worden aangewezen, is in hoofdzaak samengesteld uit vertegenwoordigers van autoriteiten die voor de uitoefening van politie- en douanetaken bevoegd zijn.

ArtОЇkel 71

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe met betrekking tot de onmiddellijke en middellijke aflevering van verdovende middelen en psychotrope stoffen van enige aard, cannabis inbegrepen, alsmede met betrekking tot het bezit van deze middelen of stoffen ter fine van aflevering of uitvoer, met inachtneming van de bestaande Verdragen van de Verenigde Naties[1]), alle maatregelen te treffen welke met het oog op het tegengaan van de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen vereist zijn.

2. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe de illegale uitvoer van verdovende middelen en psychotrope stoffen van enige aard, cannabis inbegrepen, alsmede de verkoop, verstrekking en aflevering van die middelen en stoffen, bestuurlijk en strafrechtelijk tegen te gaan, onverminderd het bepaalde in de artikelen 74, 75 en 76.

3. Ter bestrijding van de illegale invoer van verdovende middelen en psychotrope stoffen van enige aard, cannabis inbegrepen, verscherpen de Overeenkomstsluitende Partijen de buitengrenscontroles op het personen- en goederenverkeer en op vervoermiddelen. De nadere uitwerking hiervan geschiedt door de in artikel 70 genoemde werkgroep. Hierbij dient deze in het bijzonder de overplaatsing van een deel van het aan de binnengrenzen vrijkomende politie- en douanepersoneel, alsmede het gebruik van moderne drugsopsporingsmethoden en narcotica-honden in overweging te nemen.

4. De Overeenkomstsluitende Partijen zullen ter naleving van het bepaalde in dit artikel toezicht houden op in het bijzonder die plaatsen, waarvan algemeen bekend is dat aldaar verdovende middelen worden verhandeld.

5. Ter beteugeling van de illegale vraag naar verdovende middelen en psychotrope stoffen van enige aard, cannabis inbegrepen, zullen de Overeenkomstsluitende Partijen al het mogelijke doen om de nadelige effecten van de illegale vraag te voorkomen en tegen te gaan. De maatregelen daartoe ressorteren onder de eigen verantwoordelijkheid van elk der Overeenkomstsluitende Partijen.

Artikel 72

Overeenkomstig hun Grondwet en hun nationale rechtsorde dragen de Overeenkomstsluitende Partijen ervoor zorg nationale wettelijke voorzieningen te treffen die inbeslagneming en ontneming van uit illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen verkregen vermogenswinsten mogelijk maken.

Artikel 73

1. Overeenkomstig hun Grondwet en hun nationale rechtsorde verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich ertoe, dat de gecontroleerde aflevering bij illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen kan worden toegepast.

2. De beslissing om gecontroleerde aflevering te doen plaatsvinden wordt voor ieder geval afzonderlijk genomen op grond van voorafgaande toestemming van elk der betrokken Overeenkomstsluitende Partijen.

3. De leiding en de bevoegdheid tot ingrijpen berust bij de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de actie plaatsvindt.

Artikel 74

De Overeenkomstsluitende Partijen komen overeen de controles op het legale verkeer van verdovende middelen en psychotrope stoffen op grond van de verplichtingen neergelegd in de Verdragen van de Verenigde Naties, opgesomd in artikel 71, die aan de binnengrenzen worden uitgevoerd, zoveel mogelijk naar het binnenland te verleggen.

Artikel 75

1. In het reizigersverkeer naar of binnen het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen mogen personen de ten behoeve van een medische behandeling benodigde verdovende middelen en psychotrope stoffen met zich meevoeren, indien zij bij controle een door een bevoegde autoriteit van de Staat van hun ingezetenschap afgegeven of gewaarmerkte verklaring overleggen.

2. Vorm en inhoud van de in lid 1 bedoelde verklaring, voor zover afgegeven door een der Overeenkomstsluitende Partijen, en in het bijzonder de gegevens aangaande de aard, hoeveelheid en reisduur, worden door het Uitvoerend Comité vastgesteld.

3. De Overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar in kennis van de autoriteiten die tot afgifte of waarmerking van de in lid 2 bedoelde verklaring bevoegd zijn.

Artikel 76

1. De Overeenkomstsluitende Partijen treffen in voorkomend geval, met inachtneming van hun medisch, ethisch en praktisch gebruikelijk handelen, passende maatregelen met betrekking tot de controle op verdovende middelen en psychotrope stoffen, welke op het grondgebied van een of meer Overeenkomstsluitende Partijen aan strengere controles dan op het eigen grondgebied zijn onderworpen, opdat aan de doelmatigheid van deze strengere controles geen afbreuk wordt gedaan.

2. Het bepaalde in lid 1 geldt eveneens voor stoffen welke veelvuldig bij de vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen worden gebruikt.

3. De Overeenkomstsluitende Partijen wisselen wederzijds informatie uit omtrent de maatregelen welke zij ter uitvoering van het toezicht op het legale verkeer van de in de leden 1 en 2 genoemde middelen en stoffen treffen.

4. Het Uitvoerend Comité pleegt regelmatig overleg omtrent de zich hierbij voordoende problemen.

HOOFDSTUK 7. VUURWAPENS EN MUNITIE

Artikel 77

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe de nationale wettelijke en bestuurlijke bepalingen aangaande het verwerven, het voorhanden hebben, de verkoop en de overdracht van vuurwapens en munitie aan de bepalingen van dit Hoofdstuk aan te passen.

2. Dit Hoofdstuk geldt voor het verwerven, het voorhanden hebben, de verkoop en de overdracht van vuurwapens en munitie door natuurlijke en rechtspersonen; het geldt niet voor de levering aan, de verwerving en het voorhanden hebben door de centrale en territoriale overheden, de strijdkrachten en de politie en evenmin voor de fabricage van vuurwapens en munitie door overheidsbedrijven.

Artikel 78

1. De vuurwapens worden voor de toepassing van dit Hoofdstuk als volgt onderverdeeld:

a. verboden wapens;

b. vergunningplichtige wapens;

c. aangifteplichtige wapens.

2. Ten aanzien van het afsluitmechanisme, het magazijn en de loop van de vuurwapens vinden de voorschriften die gelden voor het voorwerp waarvan zij een bestanddeel vormen of zullen vormen, op overeenkomstige wijze toepassing.

3. In de zin van dit Hoofdstuk worden onder korte wapens verstaan de vuurwapens waarvan de loop niet langer is dan dertig centimeter of waarvan de totale lengte niet meer dan zestig centimeter bedraagt. Onder lange wapens worden alle andere vuurwapens verstaan.

Artikel 79

1. De lijst van verboden vuurwapens en munitie omvat onderstaande voorwerpen:

a. de gewoonlijk als oorlogswapens gebruikte vuurwapens ;

b. automatische vuurwapens, ook indien het geen oorlogsvuurwapens zijn;

c. camouflage-vuurwapens;

d. munitie waarmee een pantserplaat kan worden doorboord, munitie met springlading of brandsas, alsmede de kogels voor deze munitie;

e. munitie voor pistolen en revolvers met dumdumkogels of hollepuntkogels, alsmede de kogels voor deze munitie.

2. De bevoegde autoriteiten kunnen in individuele gevallen vergunning verlenen voor de in lid 1 genoemde vuurwapens en munitie voor zover zulks niet in strijd is met overwegingen van openbare orde en veiligheid.

Artikel 80

1. De lijst van vuurwapens voor het verwerven en voorhanden hebben waarvan een vergunning vereist is, omvat ten minste onderstaande vuurwapens, voor zover deze niet verboden zijn:

a. korte semi-automatische of korte repeteervuurwapens;

b. korte enkelschotsvuurwapens met centrale ontsteking;

c. korte enkelschotsvuurwapens met randvuurontsteking met een totale lengte van minder dan achtentwintig centimeter;

d. lange semi-automatische vuurwapens waarvan het magazijn en de kamer meer dan drie patronen kunnen bevatten;

e. lange repeteer- en semi-automatische vuurwapens met een gladde loop, welke ten hoogste zestig centimeter lang is;

f. civiele semi-automatische vuurwapens die het uiterlijk hebben van automatische oorlogsvuurwapens.

2. Onderstaande vuurwapens behoren niet tot de lijst van vergunningplichtige vuurwapens:

a. alarm-, gas- en signaalwapens voor zover hierbij door middel van technische voorzieningen gegarandeerd is dat zij met algemeen gangbare werktuigen niet kunnen worden omgebouwd tot wapens waarmee scherpe munitie kan worden verschoten en het verschieten van een prikkelende stof geen blijvend lichamelijk letsel kan veroorzaken;

b. lange semi-automatische vuurwapens waarvan het magazijn en de kamer niet meer dan drie patronen kunnen bevatten zonder dat zij opnieuw geladen worden, voor zover het magazijn niet verwisselbaar is of kan worden gegarandeerd dat zij met algemeen gangbare werktuigen niet kunnen worden omgebouwd tot wapens waarvan het magazijn en de kamer meer dan drie patronen kunnen bevatten.

Artikel 81

De lijst van aangifteplichtige vuurwapens omvat onderstaande wapens, voor zover deze niet verboden, noch onderworpen aan een vergunning zijn:

a. lange repeteervuurwapens;

b. lange enkelschotsvuurwapens met getrokken loop of lopen;

c. korte enkelschotsvuurwapens met randvuurontsteking met een totale lengte van meer dan achtentwintig centimeter;

d. de in artikel 80, lid 2, onder b., genoemde wapens.

Artikel 82

De lijsten van de in de artikelen 79, 80 en 81 genoemde wapens omvatten niet:

a. de vuurwapens waarvan het model of het fabricagejaar, behoudens uitzondering, van vууr 1 januari 1870 dateren, op voorwaarde dat zij niet geschikt zijn voor het verschieten van munitie, welke bestemd is voor verboden of vergunningplichtige vuurwapens;

b. de reprodukties van de onder a. genoemde vuurwapens, op voorwaarde dat hiermee geen patronen met een metalen huls kunnen worden verschoten;

c. de vuurwapens die voor het verschieten van ongeacht welke munitie ongeschikt zijn gemaakt door toepassing van technische voorzieningen die door middel van het kenmerk van een officiлle instantie zijn gegarandeerd, dan wel door een dergelijke instantie zijn erkend.

Artikel 83

Een vergunning voor het verwerven en voorhanden hebben van een in artikel 80 bedoeld vuurwapen mag slechts worden verleend op voorwaarde dat:

a. betrokkene ten minste achttien jaar oud is, behoudens uitzonderingen voor jacht- of sportdoeleinden;

b. betrokkene niet wegens geestesziekte of wegens andere mentale of lichamelijke stoornissen ongeschikt is een vuurwapen te verwerven of voorhanden te hebben;

c. betrokkene niet wegens een strafbaar feit werd veroordeeld of geacht kan worden op grond van andere aanwijzingen een gevaar voor de openbare orde of veiligheid op te leveren;

d. door betrokkene opgegeven reden voor het verwerven of voorhanden hebben van vuurwapens als gegrond aangemerkt kan worden.

Artikel 84

1. Aangifte van de in artikel 81 bedoelde vuurwapens wordt ingeschreven in een register, dat door de in artikel 85 bedoelde personen wordt bijgehouden.

2. Wanneer een wapen door een niet in artikel 85 bedoelde persoon wordt overgedragen, dient volgens door iedere Overeenkomstsluitende Partij vast te stellen regels hiervan aangifte te worden gedaan.

3. De in dit artikel bedoelde aangifte dient de gegevens te behelzen die voor identificatie van de betrokken personen en wapens noodzakelijk zijn.

Artikel 85

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe de fabrikanten en handelaars van vergunningplichtige vuurwapens en de fabrikanten en handelaars van aangifteplichtige vuurwapens aan een vergunningplicht, onderscheidenlijk aangifteplicht te onderwerpen. De vergunning voor de vergunningplichtige vuurwapens is eveneens geldig voor de aangifteplichtige vuurwapens. De Overeenkomstsluitende Partijen onderwerpen de wapenfabrikanten en wapenhandelaars aan een zodanig toezicht dat een afdoende controle is gewaarborgd.

2. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe voorschriften vast te stellen op grond waarvan alle vuurwapens duurzaam van ten minste een identificerend serienummer, alsmede van het merk van de fabrikant moeten zijn voorzien.

3. De Overeenkomstsluitende Partijen verplichten de fabrikanten en handelaars tot registratie van alle vergunning- en aangifteplichtige vuurwapens. Aan de hand van deze registers moeten de aard, de herkomst en de kopers van de vuurwapens snel kunnen worden getraceerd.

4. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe met betrekking tot de in de artikelen 79 en 80 bedoelde vergunningen voor te schrijven dat het identificerend nummer en het merk van het vuurwapen in de aan de houder verleende vergunning worden vermeld.

Artikel 86

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe bepalingen vast te stellen op grond waarvan het de rechtmatige bezitters van aan vergunning- of aangifteplicht onderworpen vuurwapens verboden is deze over te dragen aan personen die niet tot het verwerven gemachtigd zijn of niet over een aangiftebewijs beschikken.

2. De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen het tijdelijk ter hand stellen van deze vuurwapens volgens door hen vast te stellen regels toestaan.

Artikel 87

1. De Overeenkomstsluitende Partijen voeren in hun nationale wetgeving een regeling in op grond waarvan de vergunningen kunnen worden ingetrokken voor personen die niet meer aan de in artikel 83 bedoelde voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voldoen.

2. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe passende maatregelen, met inbegrip van inbeslagneming van het vuurwapen en de intrekking van de vergunning, te treffen, alsmede de overtreding van de wettelijke en andere bepalingen aangaande vuurwapens op passende wijze strafbaar te stellen. Verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de vuurwapens kan hierbij als sanctie in aanmerking worden genomen.

Artikel 88

1. De personen die houder zijn van een vergunning voor het verwerven van een vuurwapen, behoeven geen houder te zijn van een vergunning voor het verwerven van de voor deze wapens bestemde munitie.

2. Voor het verwerven van munitie door personen die geen houder zijn van een vergunning voor het verwerven van wapens, geldt een overeenkomstige regeling als voor het wapen waarvoor deze munitie is bestemd. De vergunning kan worden verleend voor een enkele soort of voor alle soorten munitie.

Artikel 89

De lijsten van verboden, vergunningplichtige en aangifteplichtige vuurwapens kunnen door het Uitvoerend Comité worden gewijzigd of aangevuld, ten einde met de technische en de economische ontwikkelingen, alsmede met die op het gebied van de veiligheid van de Staat rekening te houden.

Artikel 90

De Overeenkomstsluitende Partijen hebben het recht strengere wetten of voorschriften betreffende vuurwapens en munitie vast te stellen.

Artikel 91

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe, op de grondslag van de Europese Overeenkomst van 28 juni 1978 betreffende de controle aangaande het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens door particulieren, om, met inachtneming van de nationale wetgeving, een informatie-uitwisseling tot stand te brengen omtrent het verwerven van vuurwapens door personen - particulieren of detailwapenhandelaren - die hun normale verblijfplaats of zetel op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij hebben. Onder detailwapenhandelaar wordt verstaan iedere persoon wiens beroepswerkzaamheden geheel of ten dele bestaan uit de detailhandel van vuurwapens.

2. De informatie-uitwisseling omvat:

a. tussen twee Overeenkomstsluitende Partijen die de in lid 1 genoemde Overeenkomst hebben bekrachtigd, de vuurwapens die opgenomen zijn in bijlage 1, onderdeel A nr. 1, letters a tot en met h van de bedoelde Overeenkomst;

b. tussen twee Overeenkomstsluitende Partijen waarvan tenminste een de in lid 1 genoemde Overeenkomst niet heeft bekrachtigd, de wapens die in elk der Overeenkomstsluitende Partijen zijn onderworpen aan een vergunning- of aangifteplicht.

3. De informatie omtrent het verwerven van vuurwapens zal zo spoedig mogelijk worden doorgegeven en de navolgende gegevens omvatten:

a. de datum van verwerving en de identiteit van de persoon die het vuurwapen verwerft, en wel:

- wanneer het een natuurlijke persoon betreft: naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, adres, nummer van zijn paspoort of identiteitskaart, alsmede datum van afgifte en aanduiding van de autoriteit die deze heeft afgegeven, wapenhandelaar of niet;

- wanneer het een rechtspersoon betreft: de naam of handelsnaam en de zetel alsmede de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, adres en nummer van het paspoort of de identiteitskaart van de persoon die bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

b. model, fabricagenummer, kaliber en andere identificerende kenmerken van het desbetreffende vuurwapen, alsmede het identificatienummer.

4. Iedere Overeenkomstsluitende Partij wijst een nationale autoriteit aan die de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie verzendt en ontvangt, en stelt onverwijld de overige Overeenkomstsluitende Partijen in kennis van iedere wijziging terzake van de aangewezen autoriteit.

5. De door iedere Overeenkomstsluitende Partij aangewezen autoriteit is bevoegd de aan haar toegezonden informatie door te geleiden aan de bevoegde plaatselijke politie-autoriteiten en grensbewakingsautoriteiten met het oog op het voorkomen of vervolgen van strafbare feiten en administratieve delicten.



[1]) Het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd door het Protocol van 1972 tot wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, het Verdrag van 1971 inzake psychotrope stoffen en het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Adres:
Hogehilweg 19
1101 CB Amsterdam
The Netherlands
Tel:
+31 (0) 203 697 652
Fax:
+31 (0) 453 700 324
Top