Beginpagina Hoofdstuk 10. EU-recht
De partners van deze website verlenen juridische en zakelijke diensten aan zowel Nederlandse als Internationale ondernemingen. Business Legal Consultancy vormt een marketing- en communicatieverlengstuk van de partners voor het verlenen van juridisch en zakelijk advies alsmede bijstand aan nationaal en internationaal opererende bedrijven.

Hoofdstuk 10. EU-recht

Hoofdstuk 10. EU-recht

§1. Inleiding

Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdanen van de staten die partij zijn bij het EG-Verdrag en het EU-Verdrag, de EER-overeenkomst en de Overeenkomst EG-Zwitserland, over het vrije verkeer van personen, alsmede de familieleden van deze onderdanen, ongeacht hun nationaliteit.

1.1. Associatie- en samenwerkingsovereenkomsten

De bijzondere bepalingen die gelden voor onderdanen van staten waarmee de EU een associatie- of samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, zijn vermeld in B11.

1.2. Partijen bij het EG-Verdrag en het EU-Verdrag

Partijen bij het EG-Verdrag en het EU-Verdrag: Nederland, Belgiл, Duitsland, Frankrijk, Italiл, Luxemburg, Denemarken, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Noord- Ierland, Griekenland, Portugal, Spanje, Finland, Oostenrijk, Zweden, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Sloveniл, Slowakije, Tsjechiл, Bulgarije en Roemeniл. Voor het toepasselijke overgangsrecht (zie B10/8).

Voor het toepassingsgebied van zowel binnen als buiten Europa gelegen grondgebieden van lidstaten wordt verwezen naar A2/6.2.2.

Poolse en Tsjechische onderdanen, die via afstamming tevens de Duitse nationaliteit bezitten, dienen, voor zover zij stellen op grond daarvan rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag, naast het ˜Staatsangehцrigkeitsausweis tevens in het bezit te zijn van een geldig Duits nationaal paspoort, een geldige Duitse ˜Personalausweis of een ander document als genoemd in bijlage 2 bij het VV. Indien dat niet het geval is, is het gestelde in B10/8 op hen van toepassing. Het ˜Staatsangehцrigkeitsausweis is overigens geen document dat bestemd is voor internationaal rechtsverkeer.

1.3. Partijen bij de Overeenkomst betreffende de EER

Deze Overeenkomst is gesloten tussen IJsland, Noorwegen, Liechtenstein en de onder B10/1.2 genoemde partijen.

1.4. De Overeenkomst EG-Zwitserland

Deze Overeenkomst is gesloten tussen Zwitserland en de onder B10/1.2 genoemde partijen.

1.5. Definitie gemeenschapsonderdanen

In artikel 1, aanhef en onder e, Vw wordt een definitie gegeven van het begrip ˜gemeenschapsonderdanen. Onder gemeenschapsonderdanen wordt het volgende verstaan:

onderdanen van de lidstaten van de EU (burgers van de Unie), die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede hun familieleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de EG genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

onderdanen van een staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, die terzake van binnenkomst en verblijf in een lidstaat rechten genieten die gelijk zijn aan die van burgers van de lidstaten van de EU, alsmede hun familieleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

onderdanen van Zwitserland die op grond van de Overeenkomst EG-Zwitserland, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86), gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede hun familie- en gezinsleden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens de bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

Een Nederlander is in beginsel niet aan te merken als gemeenschapsonderdaan, tenzij wordt vastgesteld dat betrokkene (ook) verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht. Hierbij kan worden gedacht aan een in Nederland gevestigde Nederlander die vanuit Nederland diensten verricht ten behoeve van dienstenontvangers in een andere lidstaat. Gemeenschapsonderdaan is ook de Nederlander die in een andere lidstaat gevestigd is geweest met het oog op het verrichten van economische activiteiten en zich nadien weer in Nederland heeft gevestigd en zijn economische activiteiten hier te lande voortzet (zie B10/3.4, B10/5.3.1, B10/5.3.2 en B10/5.4.2).

1.6. Terminologie

In dit hoofdstuk zullen de termen ˜Burger van de Unie, ˜onderdaan van de EER en ˜onderdaan van een derde land worden gebruikt. ˜Burger van de Unie is de term die wordt gebruikt voor iedere onderdaan van een lidstaat van de EU. ˜Onderdaan van de EER wordt gebruikt voor iedere onderdaan van de EU en van IJsland, Noorwegen en Liechtenstein. Het gezinslid, dat zelf geen onderdaan is van de EU of EER, valt niet onder deze termen. Voor zover een regel ook betrekking heeft op het gezinslid van een burger van de Unie, onderdaan van de EER of onderdaan van Zwitserland, en zelf niet de nationaliteit heeft van ййn van deze lidstaten, wordt dit expliciet vermeld. ˜Onderdaan van een derde land is iedereen die geen burger van de Unie is of onderdaan van een EER- lidstaat of van Zwitserland.

Burgers van de Unie, onderdanen van de EER, Zwitserse onderdanen, alsmede hun gezinsleden – ongeacht hun nationaliteit – die verblijfsrecht ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst EG-Zwitserland, worden allen aangeduid als ˜gemeenschapsonderdanen. Gemeenschapsonderdanen zijn echter niet in alle gevallen ook burgers van de Unie. Zo zijn de gezinsleden van de burger van de Unie, onderdaan van de EER of Zwitserland die verblijfsrecht ontlenen aan het EG-Verdrag of genoemde Overeenkomst, maar die niet de nationaliteit van deze staten bezitten, wel gemeenschapsonderdaan doch niet burger van de Unie.

1.7. Aard van het verblijf van een burger van de Unie

Het is burgers van de Unie en hun gezinsleden toegestaan om in Nederland te verblijven, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag, dan wel de toegang of het verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, EG-Verdrag is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit burger van de Unie. Artikel 17, tweede lid, EG-Verdrag bepaalt voorts dat de burgers van de Unie de rechten genieten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld. Zij hebben het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij het EG-Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld (zie artikel 18 EG-Verdrag). Burgers van de Unie en hun gezinsleden ontlenen hun aanspraak op verblijf rechtstreeks aan het EG-Verdrag en de daaruit voortvloeiende Richtlijnen en Verordeningen. Het verblijfsrecht van burgers van de Unie ontstaat en vervalt van rechtswege. Onderdanen van de EER en van Zwitserland hebben aan de burger van de Unie gelijkwaardige rechten. Het verblijfsrecht van burgers van de Unie, onderdanen van de EER en van Zwitserland wordt op voorhand aangenomen, dus zonder tussenkomst van de Nederlandse overheid en zonder dat daadwerkelijk een besluit behoeft te worden genomen. Als regel geldt dat zij hier te lande wel verblijfsrecht hebben, maar niet in het bezit zijn van een verblijfsdocument.

In Richtlijn 2004/38 staat het burgerschap van de Unie centraal. Overwogen wordt dat het burgerschap van de Unie de fundamentele status dient te zijn van onderdanen van de lidstaten die hun recht van vrij verkeer en verblijf uitoefenen. De richtlijn verbindt het primaat van dit burgerschap met het codificeren en herzien van de bestaande Gemeenschapsinstrumenten waarin afzonderlijke regelingen zijn vastgesteld voor werknemers, zelfstandigen, studenten en andere niet-actieven. Richtlijn 2004/38 regelt de voorwaarden voor uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten door burgers van de Unie en hun familieleden, en de beperking daarvan om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Zij is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar, of verblijft in, een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden die hem begeleiden of die zich bij hem voegen.

De kring van familieleden die aan de richtlijn het (accessoire) recht op vrij verkeer ontlenen, omvat de volgende personen:

de echtgenoot (zie artikel 8.7, tweede lid, onder a, Vb);

de partner met wie de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voor zover de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijkstelt met huwelijk en aan de voorwaarden van de wetgeving van het gastland is voldaan. In Nederland is het geregistreerd partnerschap met een huwelijk gelijkgesteld (zie artikel 8.7, tweede lid, onder b, Vb);

de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn van de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland of van diens echtgenoot of geregistreerd partner, voor zover zij jonger zijn dan 21 jaar of ten laste zijn van die onderdaan, echtgenoot of partner, alsmede de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van bedoelde onderdaan, echtgenoot of partner, die van hem afhankelijk zijn (zie artikel 8.7, tweede lid, onder c en d, Vb). Hieronder vallen bijvoorbeeld de kinderen van 21 jaar en ouder die ten laste zijn, de ouders die ten laste zijn, maar ook de (achter)kleinkinderen en (over)grootouders die ten laste zijn van bedoelde onderdaan, echtgenoot of partner;

De richtlijn bepaalt voorts dat binnenkomst en verblijf worden vergemakkelijkt voor de volgende categorieлn van personen:

andere familieleden dan bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, Vb, die in het land van herkomst ten laste zijn van, of inwonen bij degene die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet, of die vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging strikt behoeven door degene die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet;

de ongehuwde partner, niet zijnde een geregistreerd partner, die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland, en de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner voegt (zie artikel 8.7, vierde lid, Vb). De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER- onderdaan of onderdaan van Zwitserland, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, buiten Nederland valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam. Als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond wordt een inschrijving in de GBA op hetzelfde adres verlangd. Om aan tonen dat uit de relatie een kind is geboren dient een geboorteakte te worden overgelegd.

In alle gevallen dient het om een (nog immer) bestaande relatie te gaan.

Blijkens artikel 8.7, derde en vierde lid, Vb is hetgeen is opgenomen in artikel 8.8 Vb tot en met artikel 8.25 Vb eveneens van toepassing is op de twee hierboven genoemde categorieлn van personen.

De vreemdeling die onderdaan is van de EU, EER of Zwitserland, die in het bezit is van een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart van een lidstaat toont daarmee aan burger te zijn van de Unie. Deze vreemdeling wordt daarom geacht verblijfsrecht te ontlenen aan het gemeenschapsrecht en daarmee als gemeenschapsonderdaan rechtmatig hier te lande te verblijven in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, zolang en indien onderzoek niet heeft uitgewezen dat zulks niet het geval is. Dergelijk onderzoek is uitsluitend toegestaan indien er redelijke twijfel bestaat of aan de voorwaarden voor verblijf is voldaan. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de situatie waarin een economisch niet-actieve die het bewijs heeft geleverd dat hij aan de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, onder b, van de richtlijn voldoet, of een van zijn familieleden, enige tijd na inschrijving niettemin een aanvraag indient voor bijstand. Of de situatie waarin een student die heeft verklaard over voldoende middelen van bestaan te beschikken na inschrijving toch een beroep doet op de bijstand of studiefinanciering voor het levensonderhoud. Ook kan gedacht worden aan een werknemer die door middel van een werkgeversverklaring heeft aangetoond over voltijds werk voor tenminste een jaar te beschikken, maar die binnen dat jaar een beroep doet op volledige bijstand of die zijn werk tijdens of kort na de wettelijke proeftijd, en derhalve ruim binnen het jaar, opgeeft en vervolgens een beroep doet op studiefinanciering voor het levensonderhoud voor een studie die geen verband houdt met zijn voorafgaande beroepsactiviteit. Ook valt te denken aan situaties waarin een familielid, dat niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezit, na vertrek van degene van wie zijn verblijfsrecht afhankelijk was of na diens overlijden, beroep doet op de bijstand. In al deze gevallen kan het verblijf, in geval is vastgesteld dat niet langer aan de relevante voorwaarden voor verblijf is voldaan, per beschikking worden beлindigd. Van een automatische beлindiging van het verblijf kan daarbij echter geen sprake zijn.

Vanzelfsprekend geldt bij het vorenstaande dat bedoeld onderzoek door de Minister zich richt op de door de betrokken burger daartoe verschafte gegevens en bescheiden, ter onderbouwing van diens stelling dat hij een verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, en voor zover die bescheiden ingevolge de ter zake geldende regels van gemeenschapsrecht mogen worden verlangd (zie B10/5.2).

Voor de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan en zijn familie- of gezinsleden, die geen verblijfsrecht aan de bepalingen van het EG-Verdrag of de Overeenkomst EG-Zwitserland kunnen ontlenen, gelden onverkort de overige bepalingen van de Vw en het (restrictieve) beleid. De rechtsbescherming die onderdanen van de EU/EER en van Zwitserland genieten, ontlenen zij op grond van hun nationaliteit aan Richtlijn 2004/38 (zie B10/7).

§2. Algemeen

2.1. Toegang tot Nederland

Voor de regels met betrekking tot toegang van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en hun familieleden of gezinsleden wordt verwezen naar A2/6.2.2.2.

2.2. Mvv-vereiste

Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland zijn vrijgesteld van de plicht te beschikken over een geldige mvv. De vrijstelling van het mvv-vereiste geldt eveneens indien een familielid van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfskaart met de aantekening ˜familielid van een burger van de Unie toont.

Familieleden of gezinsleden van hier te lande verblijvende onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, die niet zelf onderdaan van genoemde landen zijn maar afkomstig zijn uit een visumplichtig derde land (niet afkomstig uit een land genoemd in bijlage 2 VV) en die niet beschikken over een verblijfskaart met de aantekening ˜familielid van een burger van de Unie, kunnen Nederland zonder mvv inreizen indien zij het familielid begeleiden of indien zij zich alhier bij hemzullen voegen. De familieleden of gezinsleden dienen dan wel in het bezit te zijn van een visum kort verblijf. Dit visum zal versneld en kosteloos worden verstrekt. Dus ook indien een visumplichtig familielid of gezinslid voor een verblijf bij de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland van langer dan drie maanden naar Nederland komt, hoeft hij niet in het bezit te zijn van een mvv. Hij hoeft in dat geval slechts in het bezit te zijn van een visum kort verblijf om te kunnen inreizen. Voor de te volgen visumprocedure wordt verwezen naar A2/6.2.2.2.

Wanneer een visumplichtige ongehuwde partner van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland zich wenst te vestigen bij de in Nederland verblijvende en van zijn recht op vrij verkeer gebruik makende onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland, dient beoordeeld te worden of sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie in de zin van artikel 8.7, vierde lid, Vb. Eerst indien daarvan sprake is kan een visumplichtige ongehuwde partner van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland Nederland inreizen ten behoeve van vestiging bij die partner zonder dat hij in het bezit is van een mvv (maar slechts van een visum kort verblijf). Voor de gevallen waarin wordt aangenomen dat sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie in de zin van artikel 8.7, vierde lid, Vb wordt verwezen naar A2/6.2.2.2 of B10/1.7 Vc.

2.3. Meldplicht bij de Korpschef

Onderdanen van de EU, EER, en van Zwitserland zijn niet verplicht hun aanwezigheid te melden bij de autoriteiten belast met toezicht. Indien zij verblijf beogen van langer dan drie maanden zijn zij wel verplicht zich aan te melden ter inschrijving bij de IND (zie artikel 8.12, vierde lid, Vb).

2.4. Aantonen identiteit en nationaliteit van een lidstaat

Om met succes beroep te kunnen doen op het gestelde in artikel 8.7 Vb en verder, dienen EU/EER onderdanen of Zwitserse onderdanen een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort over te leggen (conform bijlage IV GVI) dan wel op andere wijze ondubbelzinnig (zonder enige twijfel) hun identiteit en nationaliteit aan te tonen. De identiteitskaart of het paspoort dient overeenkomstig de wetgeving in de Lidstaat, waarvan zij onderdaan zijn, te zijn verstrekt. Hierop dient de nationaliteit van de onderdaan van de Lidstaat te zijn vermeld. Het enkele verlopen van de identiteitskaart of paspoort gedurende het rechtmatig verblijf in Nederland leidt niet tot verblijfsbeлindiging.

De vreemdeling, die reeds in Nederland verblijft en stelt rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst EG-Zwitserland, maar geen geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, heeft overgelegd noch op andere wijze ondubbelzinnig zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond, wordt alsnog in de gelegenheid gesteld om dit over te leggen. Hiervoor dient een redelijke termijn te worden gegeven van twee weken.

Indien de vreemdeling hieraan geen gevolg geeft, is niet vastgesteld dat hij de nationaliteit heeft van een lidstaat van de EU/EER of van Zwitserland. Hij verblijft daarmee niet rechtmatig in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw in Nederland. Op grond van artikel 61, eerste lid, Vw dient de vreemdeling met inachtneming van artikel 62 Vw Nederland uit eigen beweging te verlaten. Wanneer hij dat niet doet, kan hij ingevolge artikel 63 Vw worden uitgezet door of namens de Minister (zie B10/7.1).

2.5. Rechtmatig verblijf

Burgers van de Unie, onderdanen van de EER en onderdanen van Zwitserland, alsmede hun gezinsleden ongeacht hun nationaliteit, genieten rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag of de Overeenkomst EG-Zwitserland. Voor andere EU/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden zijn de overige bepalingen van artikel 8 Vw voor de vaststelling van het rechtmatig verblijf van toepassing. Burgers van de Unie hebben het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij het EG-Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Onderdanen van de EER en van Zwitserland hebben daaraan gelijkwaardige rechten. Het vrije verkeer van personen brengt echter geen absoluut verblijfsrecht mee in de zin dat iedere burger van de Unie te allen tijde in Nederland verblijfsgerechtigd is. Ingevolge artikel 18, eerste lid, EG-Verdrag hebben zij, onder voorbehoud van de beperkingen en de voorwaarden van het EG-Verdrag en de bepalingen die ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld, het recht vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Het stelsel van Richtlijn 2004/38 kent hierbij verschillende fasen van het verblijf van de burger van de Unie en diens familieleden:

verblijfsrecht voor maximaal drie maanden;

verblijfsrecht voor langer dan drie maanden; en

duurzaam verblijfsrecht.

2.5.1. Verblijfsrecht van maximaal drie maanden

De eerste periode van verblijf van de burger van de Unie bedraagt drie maanden. In deze periode worden geen andere voorwaarden gesteld dan het bezit van een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart. De burger van de Unie die door middel van een identiteitskaart zijn identiteit en nationaliteit aantoont, bezit recht op verblijf. Het niet beschikken over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort doet echter niet af aan de rechtmatigheid van het verblijf, indien het bewijs van identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen kan worden geleverd (zie artikel 8.11 Vb). Ten aanzien van burgers van de Unie wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de zogeheten vrije termijn (artikel 8, onder i, Vw) en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan (artikel 8, onder e, Vw). Ingevolge artikel 18, eerste lid, EG-Verdrag hebben burgers van de Unie het recht om in Nederland te verblijven, met dien verstande dat daaraan voorwaarden en beperkingen kunnen worden gesteld. Het uit artikel 18 EG-Verdrag voortvloeiende verblijfsrecht wordt aangenomen, zolang en indien het onderzoek niet heeft uitgewezen dat niet wordt voldaan aan die voorwaarden en beperkingen, zodat de burger van de Unie moet worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan (in de zin van artikel 1, onderdeel e, onder 1, Vw) met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

Het onderscheid tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is wel gehandhaafd ten aanzien van de familieleden die geen onderdaan zijn van EU- of EER- lidstaat of onderdaan van Zwitserland. Deze nemen een andere positie in dan de burgers van de Unie en artikel 18 EG-Verdrag is op hen niet van toepassing (zie verder B10/5).

Het rechtmatige verblijf van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland, dat gelet op het bovenstaande vanaf zijn inreis rechtmatig is, kan slechts met een beschikking worden beлindigd. In dat geval wordt in de vreemdelingenadministratie aangetekend dat het rechtmatige verblijf is beлindigd.

2.5.2. Verblijfsrecht voor langer dan drie maanden

Onderdanen van EU/EER-lidstaten en van Zwitserland hebben onder bepaalde voorwaarden het recht om voor een periode van langer dan drie maanden in Nederland te verblijven als werknemer, zelfstandige, economisch niet-actieve of student (zie artikel 8.12 Vb). Dat recht hebben zij uiteraard ook direct na inreis indien zij op dat moment aan de voorwaarden voldoen. Zij worden in geen geval verwijderd indien de burger van de Unie arbeid als zelfstandige of in loondienst verricht of naar Nederland is gekomen om werk te vinden, nog steeds werkzoekende is en een reлle kans maakt om dat te vinden. Onder bepaalde voorwaarden gaat het verblijfsrecht niet verloren door werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, overlijden of vertrek van de persoon bij wie het familielid verbleef, of echtscheiding of beлindiging van het geregistreerde partnerschap.

Richtlijn 2004/38 voorziet, ter voorkoming van misbruik, in de mogelijkheid voor lidstaten van de burgers van de Unie te verlangen het bewijs te leveren dat zij voldoen aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden. In Nederland is voor EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland voorzien in een verplichting tot aanmelding ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie, waarbij de in het VV omschreven bewijzen moeten worden overgelegd. Als het bewijs dat aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden wordt voldaan is geleverd, wordt de burger van de Unie ingeschreven in de vreemdelingenadministratie en wordt onmiddellijk een verklaring van inschrijving afgegeven. Aan de inschrijving in de vreemdelingenadministratie en afgifte van een verklaring van inschrijving zijn geen leges verbonden. Ingevolge artikel 8.12, vierde lid, Vb is deze aanmelding tot inschrijving verplicht. Het niet voldoen aan deze verplichting is in artikel 108 Vw strafbaar gesteld.

Slechts in geval van een zodanig, specifiek geval van redelijke twijfel of aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de inschrijving en daarmee de afgifte van de verklaring van inschrijving aangehouden tot onderzoek deze twijfel heeft weggenomen. Daarna vindt, indien is komen vast te staan dat aan de voorwaarden is voldaan, alsnog inschrijving plaats en wordt de verklaring van inschrijving afgegeven. Indien na onderzoek is komen vast te staan, dat niet aan de relevante voorwaarden is voldaan, wordt een beschikking gegeven waarin gemotiveerd wordt aangegeven dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor inschrijving. Daarnaast kan de inschrijving dan wel afgifte van de verklaring van inschrijving worden aangehouden, indien het inwinnen van antecedenten bij de lidstaat van oorsprong of andere lidstaten onontbeerlijk wordt geacht voor de beoordeling of de EU- of EER-onderdaan een gevaar vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. De inschrijving kan uiteraard vervolgens worden geweigerd, indien van een zodanig gevaar sprake blijkt te zijn. Een zodanige weigering geschiedt per beschikking (zie B10/7).

Voor de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden als werknemer, zelfstandige, economisch niet-actieve of student wordt verwezen naar B10/3 en B10/4.

2.5.3. Duurzaam verblijfsrecht

Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, heeft duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Dit geldt ook voor familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezitten en die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland bij de burger van de Unie hebben gewoond (artikel 8.17, eerste lid, Vb). Het duurzame verblijfsrecht van de EU- en EER-onderdanen en van onderdanen van Zwitserland en hun familieleden die niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezitten, blijkt uit het op aanvraag te verstrekken document ˜Duurzaam verblijf burgers van de Unie. Terzake van de afdoening van een aanvraag tot afgifte van een document ˜Duurzaam verblijf burgers van de Unie dient leges te worden betaald.

Ononderbroken verblijf

Het ononderbroken karakter van de periode van vijf jaar legaal verblijf wordt niet onderbroken door tijdelijke afwezigheden van niet meer dan zes maanden per jaar, door afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen, door ййn afwezigheid van ten hoogste twaalf achtereenvolgende maanden om belangrijke redenen zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, noch door uitzending om werkzaamheden te verrichten in een andere lidstaat of derde land. Het is aan de vreemdeling om zulks met documenten te staven (zie artikel 8.17, tweede lid, Vb).

Uitzonderingen

Het duurzame verblijfsrecht komt onder omstandigheden ook toe aan burgers van de Unie en hun familieleden ongeacht hun nationaliteit, die nog geen ononderbroken periode van vijf jaar in Nederland hebben verbleven (zie artikel 8.17, derde lid, Vb en B10/3.6).

2.6. Bewijs van rechtmatig verblijf

Op grond van Richtlijn 2004/38 wordt aan EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland geen document of schriftelijke verklaring (sticker voor verblijfsaantekeningen), waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, afgegeven.

Voor familieleden van EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland, die niet de nationaliteit bezitten van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland, blijkt het rechtmatig verblijf uit een document of verklaring dat een aanvraag is ingediend (sticker voor verblijfsaantekeningen). Op grond van artikel 9 Vw wordt zon document of verklaring dat een aanvraag is ingediend afgegeven door de Minister. Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, VV is de IND, bevoegd dit document of deze verklaring af te geven.

Slechts het duurzame verblijfsrecht van EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, blijkt uit een op aanvraag te verstrekken document ˜Duurzaam verblijf burgers van de Unie.

2.6.1. Niet betalen van leges

Indien het familielid van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland, die zelf niet de nationaliteit bezit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland niet voldoet aan de legesverplichting, wordt de aanvraag om het verkrijgen van het bewijs van rechtmatig verblijf niet behandeld. Dit heeft geen gevolgen voor het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, omdat dit van rechtswege is ontstaan en vervalt. Het vorenstaande geldt ook indien de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland, of zijn familielid, ongeacht diens nationaliteit, niet voldoet aan de legesverplichting verbonden aan de aanvraag tot afgifte van een document ˜Duurzaam verblijf burgers van de Unie. Indien opnieuw een aanvraag om afgifte van een document wordt ingediend, zullen alsdan opnieuw leges worden geheven.

2.7. Wav

EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland mogen op grond van het EG-Verdrag vrij in Nederland werken. Daarom mag voor het laten werken van een EU- of EER- onderdaan of Zwitserse onderdaan geen TWV worden verlangd. De bepalingen in de Wav zijn evenmin van toepassing op gemeenschapsonderdanen, die zelf geen EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zijn (zie B10/8 inzake het overgangsrecht).

Op het af te geven bewijs van rechtmatig verblijf aan gemeenschapsonderdanen, die geen EU- of EER- onderdaan of Zwitserse onderdaan zijn, dient de aantekening: ˜arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist te worden geplaatst, zodat een werkgever zich daarvan gemakkelijk kan vergewissen.

§3. Economisch actieven

3.1. Verblijfstermijn voor werkzoekenden

EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland hebben het recht om gedurende drie maanden in Nederland werk te zoeken. Hoofdregel voor werkzoekenden is dat, zolang er reлel uitzicht is op werk, het rechtmatig verblijf ook na deze periode van drie maanden steeds voortduurt (zie artikel 8.16, tweede lid, onder b, Vb).

Het verblijfsrecht kan worden beлindigd als de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland:

een actuele bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid vormt;

lijdt aan een besmettelijke ziekte of gebrek als bedoeld in artikel 8.23 Vb (zie B10/6).

Op het moment dat de EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan reлle en daadwerkelijke arbeid als werknemer of als zelfstandige verricht, geldt hetgeen in de volgende paragrafen (inzake economisch actieven) wordt vermeld. Indien de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zelfstandig – niet uit arbeid maar uit andere bronnen – over middelen van bestaan beschikt, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wellicht als economisch niet-actieve verblijfsrecht heeft.

3.2. Reлle en daadwerkelijke arbeid

Iedere EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland die reлle en daadwerkelijke arbeid al dan niet in loondienst verricht, heeft rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw en wordt aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het begrip reлle en daadwerkelijke arbeid moet volgens vaste jurisprudentie ruim uitgelegd worden. De omvang van de arbeid mag niet zo gering zijn dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. Uit verschillende arresten van het Hof van Justitie van de EG (HvJ EG, 23 maart 1982, Levin; 3 juni 1986, Kempf) blijkt echter, dat dit niet inhoudt dat het om een voltijds baan moet gaan, noch dat de inkomsten ten minste ter hoogte zijn van het minimumloon. Een gemeenschapsonderdaan, die werkzaamheden verricht die zijn aan te merken als reлle en daadwerkelijke arbeid, kan bovendien naar de mening van het Hof een aanvullend beroep doen op de publieke middelen. Het criterium ˜reлle en daadwerkelijke arbeid wordt zowel op arbeid in loondienst als op arbeid als zelfstandige toegepast.

3.2.1. Kwantificeren van het begrip reлle en daadwerkelijke arbeid

Uitgangspunt is dat zolang het merendeel van de inkomsten – hiermee wordt bedoeld meer dan 50% van de betreffende bijstandsnorm – wordt verkregen uit arbeid, het er niet toe doet of deze inkomsten verder worden aangevuld uit eigen bron of uit de publieke middelen.

Indien de inkomsten uit arbeid voor het merendeel worden aangevuld met andere inkomsten (bijvoorbeeld voor 50% of meer uit de publieke middelen) is er grond voor twijfel aan het serieuze karakter van de economische activiteit en dus aan het reлle en daadwerkelijke karakter van de arbeidsverrichting.

Aan de eis van reлle en daadwerkelijke arbeid is in beginsel voldaan, indien ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd wordt gewerkt. Wat de volledige arbeidstijd is, is afhankelijk van de in de betreffende branche gebruikelijke volledige arbeidstijd. Dit kan worden afgeleid uit de arbeidsovereenkomst of uit de CAO of het kan worden nagevraagd bij de betreffende bedrijfsvereniging.

Tot slot zijn zowel de duur als de regelmaat van de werkzaamheden factoren die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van reлle en daadwerkelijke arbeid (HvJEG, 26 februari 1992, Raulin). In dit verband kan worden gedacht aan bijvoorbeeld oproepcontracten.

3.3. Voor verblijf van langer dan drie maanden over te leggen stukken

Om aan te tonen dat de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland voldoet aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden, bedoeld in artikel 8.12, vierde lid, Vb, dienen de hierna genoemde bewijzen te worden geleverd. In het VV zijn per categorie de vereiste documenten die dit bewijs moeten leveren opgesomd.

3.3.1. Werknemers

De werknemer dient een door de werkgever verstrekte verklaring van indienstneming of tewerkstelling over te leggen. Om vast te kunnen stellen of het reлle en daadwerkelijke arbeid betreft, zal uit de verklaring moeten blijken voor hoelang de werknemer te werk zal worden gesteld, wat de hoogte van de inkomsten zullen zijn en voor hoeveel uren per week de werknemer arbeid zal verrichten.

Minderjarigen

Minderjarigen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, dienen een verklaring van de ouders of verzorgers te overleggen. Uit deze verklaring moet blijken dat zij instemmen met de tewerkstelling van de minderjarige in Nederland. Het verrichten van arbeid is eerst toegestaan vanaf het dertiende levensjaar in overeenstemming met de Arbowetgeving.

3.3.2. Zelfstandigen

Zelfstandigen dienen aan te tonen dat zij voor het verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst naar Nederland zijn gekomen, bijvoorbeeld aan de hand van een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Zij moeten eveneens aantonen, dat er sprake is van reлle en daadwerkelijke arbeid. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een balans, een winst- en verliesrekening en maandelijkse opgaven van bedrijfsresultaten en, als dit nog niet aanwezig is, aan de hand van een verklaring of prognose, opgesteld door een accountant of een financieel adviseur.

3.4. Werkzaamheden buiten Nederlands grondgebied

Het Gemeenschapsrecht is slechts van toepassing op werkzaamheden die buiten Nederlands grondgebied worden verricht, indien er sprake is van een arbeidsverhouding met een voldoende nauwe aanknoping met het Nederlands grondgebied.

Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij werknemers in het internationale transport (bijvoorbeeld werknemers op zeeschepen en op schepen in de internationale binnenvaart en daarmee gelijkgestelde inrichtingen, baggermolens, zandzuigers).

De arbeidsverhouding van een werknemer in het internationale transport wordt verondersteld voldoende nauwe aanknoping met het Nederlands grondgebied te hebben, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

de werknemer is in Nederland (aan)geworven (HvJ EG, 27 september 1989, Lopes de Velga);

werkzaamheden worden verricht op een in Nederland geregistreerd vervoermiddel;

een dienstverband is aangegaan met een in Nederland geregistreerde werkgever;

de arbeidsverhouding wordt beheerst door Nederlands recht; en

het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel is van toepassing op de loonbetaling.

Deze voorwaarden gelden ook voor werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentale plat, met dien verstande dat in plaats van een in Nederland geregistreerd vervoermiddel sprake moet zijn van een installatie op het Nederlands deel van het continentale plat.

Na vijf jaren verblijf als gemeenschapsonderdaan kan hij in aanmerking komen voor een document ˜Duurzaam verblijf burgers van de Unie, na betaling van de ter afdoening van de aanvraag verschuldigde leges.

3.5. Verblijfsrecht bij onderbreking of beлindiging werkzaamheden

Van belang hierbij is de vraag in hoeverre de betreffende onderdaan nog aangemerkt kan worden als werknemer of als zelfstandige. In de onderstaande gevallen leidt beлindiging van de werkzaamheden als werknemer of als zelfstandige niet tot beлindiging van het verblijfsrecht en behoudt de burger van de Unie zijn status van werknemer of zelfstandige.

3.5.1. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid

Het verblijfsrecht vervalt niet van rechtswege enkel op grond van het feit dat de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of ongeval geen werkzaamheden meer uitoefent (artikel 8.12, tweede lid, onder a, Vb).

3.5.2. Onvrijwillige werkloosheid

Arbeidsverleden van ten minste ййn jaar

Het rechtmatig verblijf krachtens artikel 8, aanhef en onder e, Vw eindigt niet indien de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland, na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste ййn jaar, onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende is ingeschreven bij het CWI (zie artikel 8.12, tweede lid, onder b, Vb). Dat de gemeenschapsonderdaan volledig ten laste komt van de publieke middelen, doet hieraan niet af.

Arbeidsverleden korter dan ййn jaar

Het rechtmatig verblijf eindigt niet gedurende een periode van ten minste zes maanden, nadat de onderdaan onvrijwillig werkloos is geworden door afloop van een arbeidsovereenkomst van korter dan ййn jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij de CWI is ingeschreven (zie artikel 8.12, tweede lid, onder c, Vb).

Het volgen van een beroepsopleiding

Het rechtmatig verblijf eindigt niet indien betrokkene een beroepsopleiding gaat volgen, die verband houdt met de voorafgaande beroepsactiviteit. Dit verband met de eerdere beroepsactiviteit hoeft er niet te zijn bij onvrijwillige werkloosheid (zie artikel 8.12, tweede lid, onder d, Vb).

3.5.3. Verwijtbaar werkloos

Of een werknemer al dan niet verwijtbaar werkloos is geworden, dient naar behoren te worden geconstateerd door UWV. Indien geconstateerd wordt dat de gemeenschapsonderdaan niet door eigen toedoen werkloos is, is hij onvrijwillig werkloos.

Indien de gemeenschapsonderdaan vrijwillig werkloos wordt, vervalt zijn rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder e, Vw van rechtswege. Wel heeft hij het recht om werk te zoeken (zie B10/3.7).

3.6. Recht op duurzaam verblijf voor voormalig economisch actieven

Er kan ook recht op voortzetting van verblijf ontstaan, voor EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die hun hoofdverblijf in Nederland hebben, omdat in bepaalde situaties ook eerder dan na vijf jaar al duurzaam verblijf verkregen kan worden. De verblijfscategorieлn waar dit op van toepassing is staan vermeld in artikel 8.17, derde lid, Vb.

De categorieлn dienstverlener of -ontvanger zijn in de richtlijn niet teruggekomen. De dienstenverlener is hetzij een werknemer, hetzij een zelfstandige. De dienstenontvanger geldt als economisch niet-actieve. Ook de grensarbeider is als zodanig niet teruggekomen in de richtlijn. Deze geldt immers ook als werknemer of zelfstandige, met dien verstande dat de grensarbeider nimmer de vrije termijn van drie maanden zal overschrijden, omdat de grensarbeider dagelijks of wekelijks Nederland verlaat om terug te keren naar zijn woning in een andere lidstaat. Dit geldt voor burgers van de Unie. De familieleden die onderdaan zijn van een derde land, zijn als regel in het bezit van een verblijfskaart, afgegeven door een andere lidstaat en mogen op grond daarvan circuleren binnen de Unie en derhalve ook grensarbeid etc. verrichten.

Pensioen (artikel 8.17, derde lid, onder a, Vb)

De pensioengerechtigde leeftijd ligt op grond van de AOW op 65 jaar. De EU/EER-onderdaan en Zwitserse onderdaan, die op 65-jarige leeftijd zijn werkzaamheden staakt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:

ten minste gedurende de twaalf voorafgaande maanden hier te lande werkzaamheden heeft verricht; en

alhier meer dan drie jaar voortdurend heeft gewoond (onmiddellijk voorafgaand aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar).

Indien een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan voor zijn 65e levensjaar stopt met het verrichten van arbeid, kan hij in aanmerking komen voor verblijf als economisch niet-actieve.

Vervroegde uittreding (artikel 8.17, derde lid, onder b, Vb)

Het recht op duurzaam verblijf hier te lande geldt ook voor de werknemer die:

langer dan drie jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond;

gedurende de laatste twaalf maanden werkzaamheden in Nederland heeft verricht; en

zijn werkzaamheden staakt wegens vervroegde uittreding.

Blijvend arbeidsongeschiktheid (artikel 8.17, derde lid, onder c, Vb)

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die blijvend arbeidsongeschikt wordt gedurende zijn werkzaamheden in Nederland, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij ten minste twee jaar, onmiddellijk voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid, voortdurend in Nederland heeft gewoond en rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

Arbeidsongeval of beroepsziekte (artikel 8.17, derde lid, onder d, Vb)

Indien hij blijvend arbeidsongeschikt wordt door een arbeidsongeval of door een beroepsziekte, op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de WAO/WIA, is bovengenoemde termijn van twee jaar niet van belang

Verplaatsen werkzaamheden, met hoofdverblijf in Nederland (artikel 8.17, derde lid, onder e, Vb)

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die zijn werkzaamheden buiten Nederland verplaatst, maar zijn hoofdverblijf in Nederland behoudt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:

ten minste drie jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de verplaatsing van zijn werkzaamheden, voortdurend in Nederland heeft gewerkt en gewoond; en

in beginsel dagelijks of ten minste ййnmaal per week terugkeert naar Nederland.

3.6.1. Uitzondering (artikel 8.17, zesde lid, Vb)

De bovengenoemde termijnen van wonen en tewerkstelling gelden niet, indien de echtgeno(o)t(e) of partner met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan van de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan:

de Nederlandse nationaliteit bezit;

de Nederlandse nationaliteit heeft verloren door het aangaan van het huwelijk met de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan.

3.6.2. Bij voortduring in Nederland wonen

Het bij voortduring in Nederland wonen kan worden aangetoond aan de hand van een historisch overzicht uit de GBA (zie artikel 8.17, tweede lid, Vb).

Perioden van afwezigheid, die in totaal zes maanden per jaar niet overschrijden zijn niet van invloed op het bij voortduring in Nederland wonen. Afwezigheid van langere tijd, is niet van invloed op het bij voortduring in Nederland wonen in de volgende gevallen:

om belangrijke redenen gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden;

voor vervulling van militaire verplichtingen;

wegens uitzending voor het verrichten van werkzaamheden.

3.6.3. Voortdurend in Nederland werken (artikel 8.17, vierde lid Vb)

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan kan (aan de hand van de documenten genoemd in B10/3.3) aantonen dat hij voortdurend reлle en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Perioden van afwezigheid als gevolg van ziekte of ongeval (zie B10/3.5.1) en van onvrijwillige werkloosheid (zie B10/3.5.2) worden aangemerkt als perioden van tewerkstelling.

3.6.4. Bedenktijd

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die verblijfsrecht ontleent aan de regelingen omtrent voortzetting van verblijf, beschikt over een termijn van twee jaar om dit recht uit te oefenen. Kortom, hij heeft een bedenktijd van twee jaar, die ingaat op het moment dat het recht op voortzetting van verblijf ontstaat, waarin hij ook het Nederlandse grondgebied kan verlaten. Dit geldt niet voor de grensarbeiders.

3.6.5. Verblijfskaart

Aan EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, die aan deze regelingen recht op duurzaam verblijf ontlenen, wordt een document ˜Duurzaam verblijf burger van de Unie verstrekt (zie bijlage VV).

3.7. Overige categorieлn

Indien het verblijfsrecht van de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan als economisch actieve van rechtswege is vervallen en hij niet in aanmerking komt voor voortzetting van verblijf op grond van ййn van bovengenoemde regelingen, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan verblijfsrecht kan ontlenen aan de regels met betrekking tot de economisch niet-actieven.

§4. Economisch niet-actieven

Uitgangspunt is dat degenen die verblijfsrecht genieten als economisch niet-actieven geen onredelijke belasting mogen vormen voor de publieke middelen van het gastland.

4.1. Verblijfsrecht economisch niet-actieven algemeen, gepensioneerden

Economisch niet-actieve EU/EER-onderdanen en dito Zwitserse onderdanen komen voor verblijf als gemeenschapsonderdaan in aanmerking, indien en zolang zij over voldoende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van de publieke middelen. Tevens geldt dat zij voor zichzelf en – voor zover van toepassing – hun familieleden moeten beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico in Nederland dekt (zie artikel 8.12, eerste lid, onder b, Vb).

4.1.1. Voldoende middelen van bestaan

De economisch niet-actieve EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, als bedoeld in B10/4.1, dienen – voor zover hier van belang – aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan -beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de publieke middelen komen. Onder voldoende wordt verstaan: voldoende hoog, dat wil zeggen tenminste het netto normbedrag voor de desbetreffende categorie (alleenstaande, echtparen/gezinnen), zijnde de bedragen waaronder ingevolge de Wwb aan eigen onderdanen bijstand wordt verleend (zie artikel 8.12, derde lid, Vb).

De bron waaruit deze middelen komen (bijvoorbeeld erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen) is niet van belang, mits de gemeenschapsonderdaan de vrije beschikking heeft over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan.

Daarbij worden, voor zover van toepassing, de middelen in aanmerking genomen van een huwelijkspartner of persoon met wie de EU/EER-onderdaan dan wel Zwitserse onderdaan een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan.

In geval van een dergelijke partner geldt immers een wettelijke onderhoudsplicht.

Hetzelfde geldt indien sprake is van een geregistreerd partnerschap, aangegaan in en erkend door een andere lidstaat.

Dit is met name van belang voor echtparen, dan wel een paar van geregistreerde partners, waarvan beide partners onderdaan van de EU/EER zijn dan wel Zwitsers onderdaan, of een combinatie daarvan, waarbij ййn partner over toereikende middelen beschikt naar de toepasselijke bijstandsnorm ingevolge de Wwb en de ander niet.

Tevens is dit van belang voor onderdanen van de EU/EER en Zwitserse onderdanen, die met een Nederlander zijn gehuwd of een in Nederland dan wel andere lidstaat geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, waarbij slechts de Nederlandse partner over bedoelde middelen beschikt.

In deze gevallen ligt verblijf op grond van de regels voor economisch niet-actieven in de rede.

Voor zover de EU/EER-onderdaan dan wel Zwitserse onderdaan daarover de vrije beschikking heeft, kunnen inkomsten van een partner, niet zijnde huwelijkspartner en ook niet zijnde geregistreerde partner, of van een derde in aanmerking worden genomen, ook als die partner of derde onderdaan is van een derde land.

De betrokken EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan dient aan te tonen over voldoende middelen te kunnen beschikken. De betrokkene is daarbij vrij in de keuze van de bewijsmiddelen. Er kan in geval van een partner bijvoorbeeld genoegen worden genomen met een recent bankafschrift van een gezamenlijke bankrekening. Indien de toezegging van een partner of derde blijkens de tekst ervan onder zodanige voorwaarden is gesteld dat onzeker is of de betrokkene over bedoelde middelen kan beschikken, wordt aangenomen dat de betrokkene niet de vrije beschikking over de middelen heeft.

Bij het vorenstaande wordt geen genoegen genomen met inkomsten uit illegale activiteiten. Daarmee wordt met name bedoeld de situatie waarin de echtgenoot, bedoelde geregistreerd partner of derde, zijnde onderdaan van een derde land, niet rechtmatig in de Unie verblijft, waardoor de door deze persoon uit arbeid verworven inkomsten illegaal zijn.

4.2. Studenten

EU/EER-studenten of Zwitserse studenten komen voor verblijf als gemeenschapsonderdaan in aanmerking voor de duur van hun opleiding, indien en zolang zij zijn ingeschreven bij een particuliere dan wel openbare erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut om hier te lande als hoofdbezigheid een studie, waarbij inbegrepen een beroepsopleiding, te volgen (zie artikel 8.12, eerste lid onder c, Vb).

4.2.1. Beroepsopleiding

Het begrip ˜beroepsopleiding moet hier ruim geпnterpreteerd worden. Een beroepsopleiding is iedere onderwijsvorm die opleidt voor een speciaal beroep, vak of betrekking of die een bijzondere bekwaamheid verleent om een dergelijk beroep uit te oefenen, ongeacht de leeftijd en het opleidingsniveau van leerling of student, zelfs indien er in het studieprogramma algemene vakken zijn opgenomen (een universitaire studie valt ook onder dit begrip). Ook stage valt hieronder. Wanneer er een lage stagevergoeding tegenover staat en er geen sprake is van reлle en daadwerkelijke arbeid.

4.2.2. Voldoende middelen van bestaan

De student dient de zekerheid te verschaffen dat hij beschikt over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van de publieke middelen. Deze zekerheid kan verschaft worden door middel van een verklaring of van een ander gelijkwaardig middel naar keuze.

4.2.3. Recht op studiefinanciering

Studenten, die verblijfsrecht hebben op grond van artikel 8.12, eerste lid, onder c, Vb, hebben geen recht op een studiebeurs op grond van de WSF om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor vergoeding van les- en collegegelden ingevolge de WSF.

4.2.4. Beлindiging van de studie

Indien een student niet meer is ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut en geen beroepsopleiding meer volgt, is niet langer voldaan aan de voorwaarden voor verblijf als student en ontleent hij aan de hoedanigheid van student niet langer een verblijfsrecht. Hij kan niettemin zijn verblijf voortzetten als werkzoekende, economisch actieve dan wel als economisch niet-actieve, of als familielid van een dergelijke burger van de Unie, indien hij aan de relevante voorwaarden voldoet. Indien hij echter inmiddels het duurzame verblijfsrecht heeft verkregen, behoeft hij niet aan die voorwaarden te voldoen. Grond om tot beлindiging van het verblijf over te gaan door middel van een beschikking om reden dat de betrokkene niet langer aan de voorwaarden voldoet, kan tot de verkrijging van het duurzame verblijfsrecht slechts plaatsvinden op de grond dat hij een onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel, onverminderd eventuele bezwaren uit hoofde van openbare orde en veiligheid (zie B10/7).

4.3. Beroep op de publieke middelen

Indien de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan een (aanvullend) beroep doet op de publieke middelen, kan dat tot gevolg hebben dat zijn rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw vervalt, tenzij de betrokkene inmiddels het duurzame verblijfsrecht heeft verkregen (na vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf en soms ook eerder).

In voorkomende gevallen wordt beoordeeld of de betrokkene een onredelijke last vormt voor de publieke middelen van Nederland. De in dit verband eventueel toe te passen sanctie (verblijfsbeлindiging) moet voorts worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Het gaat daarbij om evenredigheid tussen het beroep dat op de publieke middelen wordt gedaan, en de middelen die het gastland inzet (verblijfsbeлindiging). Er is, met andere woorden, een belangenafweging vereist.

Economisch niet-actieven algemeen

Indien betrokkene een (aanvullend) beroep doet op een uitkering voor het levensonderhoud (zoals bijstand) in het eerste jaar van verblijf, vormt betrokkene als regel een onredelijke last in de bovenbedoelde zin en is verblijfsbeлindiging in het algemeen een evenredig middel.

In het tweede jaar van verblijf wordt een eerste, meer dan aanvullend, beroep op een dergelijke uitkering als regel een onredelijke last geacht, indien het beroep daarop drie maanden of langer voortduurt. Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende zes maanden of meer.

In het derde jaar van verblijf wordt een dergelijk eerste, meer dan aanvullend, beroep als regel onredelijk geacht, indien het zes maanden of meer voortduurt. Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende negen maanden of meer.

In het vierde jaar van verblijf wordt een dergelijk eerste, meer dan aanvullend, beroep als regel onredelijk geacht, indien het negen maanden of meer voortduurt.

Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende twaalf maanden of meer. Indien betrokkene in meer achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een zodanige uitkering, vormt hij daardoor als regel een onredelijke last en is verblijfsbeлindiging in het algemeen een evenredig middel.

Indien betrokkene een aanvullend beroep terzake doet van achttien maanden of meer in totaal, binnen drie jaren van verblijf, is verblijfsbeлindiging in het algemeen eveneens een evenredig middel.

Onder aanvullend beroep op de bijstand wordt in dit verband verstaan een beroep ter hoogte van minder dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm ingevolge de Wwb.

Bij de in dit kader vereiste belangenafweging wordt – naast de vorenbedoelde duur van het verblijf, de duur, de frequentie en de omvang van het beroep dat op de middelen van de lidstaat wordt gedaan – betrokken de reden waarom de betrokkene tijdelijk dan wel permanent niet in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien, alsmede de banden die betrokkene nog heeft met zijn land van herkomst, alsmede diens gezinssituatie en diens medische situatie.

Het is aan de betrokken burger van de Unie, als daartoe meest gerede partij en gegeven zijn beroep op een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud, om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Indien door de IND is vastgesteld dat betrokkene een onredelijke last vormt voor de Nederlandse publieke middelen en verblijfsbeлindiging een evenredig middel is, wordt het verblijfsrecht beлindigd.

Het vorenstaande laat overigens onverlet dat een lidstaat niet verplicht is binnen de periode van verblijf op grond van artikel 8.11 Vb (verblijf tot maximaal drie maanden) een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud te verstrekken die ten laste van de publieke middelen komt.

Studenten

Het verschil met de (andere) economisch niet-actieven, die als regel langere tijd of permanent in Nederland beogen te verblijven, is dat verblijf voor studiedoeleinden van deze categorie studenten per definitie tijdelijk van aard is, omdat het beperkt is tot de duur van de opleiding (zaak C-424/98).

De lidstaten zijn niet verplicht om aan studenten die het verblijfsrecht genieten beurzen uit te betalen om in het levensonderhoud te voorzien (studiefinanciering voor het levensonderhoud). Deze regel is bevestigd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (zaak C-184/99 Grzelczyk).

Een beroep op studiefinanciering, of bijstand, voor het levensonderhoud kan – ook al wordt dat beroep niet gehonoreerd – betekenen dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het verblijfsrecht als student zijn verbonden, in welk geval het verblijf kan worden beлindigd.

Verblijfsbeлindiging kan in deze gevallen echter niet het automatische gevolg zijn. In deze gevallen vindt een evenredigheidstoets plaats. N.B. Indien sprake is van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf, is het duurzame verblijfsrecht verkregen. Het feit dat de vreemdeling in die periode niet of niet langer aan de voorwaarden voldeed is in dat geval niet langer relevant.

§5. Familie- en gezinsleden van gemeenschapsonderdanen

Het familie- of gezinslid van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland, dat rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, wordt eveneens aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het is daarbij voor het verblijfsrecht niet van belang of het familie- of gezinslid zelf onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland is. Het familie- of gezinslid heeft ook rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

Het algemene uitgangspunt is dat het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid een afhankelijk recht is. Door dit afhankelijk karakter eindigt het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid in beginsel op het moment dat degene van wie dit familielid afhankelijk is, niet langer rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw heeft. Het verblijfsrecht vervalt eveneens indien het familie- of gezinslid verblijf houdt in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag of de Overeenkomst EG-Zwitserland dan wel de (voortzetting van) het verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid. Op grond van artikel 8.25 Vb kan het rechtmatige verblijf bovendien worden beлindigd indien onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden terwijl die gegevens tot weigering van verblijf zouden hebben geleid.

De juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het familie- of gezinslid is bepalend voor het verblijfsrecht. Voor ongehuwde partners van de gemeenschapsonderdaan geldt dat, voordat wordt aangenomen dat rechten kunnen worden ontleend aan het gemeenschapsrecht, met deugdelijk bewijs zal moeten worden aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie (zie B10/1.7).

Met betrekking tot familie- of gezinsleden van Nederlanders word verwezen naar B10/5.3.

5.1. Samenwoningvereiste

Voor ongehuwde partners van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland geldt dat zij in Nederland met hun partner dienen samen te wonen. Voor hetgeen onder samenwonen wordt verstaan wordt verwezen naar B2/4.9. Het is niet vereist dat de overige familieleden, bedoeld in artikel 8.7 Vb, permanent met de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland, of diens echtgenoot of geregistreerd partner, samenwonen, mits de juridische familieband niet is verbroken en aan de overige vereisten is voldaan.

5.2. Het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid

5.2.1. Familielid zelf EU/EER- of Zwitsers onderdaan

Het familielid, dat zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is, heeft dezelfde verblijfsrechtelijke positie als de burger van de Unie. De eerste periode van verblijf bedraagt drie maanden (zie artikel 8.11 Vb). In deze periode worden geen andere voorwaarden gesteld dan het bezit van een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart. De burger van de Unie die door middel van een identiteitskaart zijn identiteit en nationaliteit aantoont, bezit recht op verblijf. Het niet beschikken over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort doet echter niet af aan de rechtmatigheid van het verblijf, indien het bewijs van identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen kan worden geleverd.

Ook voor het verblijfsrecht voor langer dan drie maanden geldt voor deze familieleden, die EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland zijn, de verplichting tot aanmelding ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie als opgenomen in artikel 8.12, vierde lid, Vb. Zie verder B10/2.5.2, welke van overeenkomstige toepassing is. Als het bewijs dat aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden wordt voldaan is geleverd, wordt de burger van de Unie ingeschreven in de vreemdelingenadministratie en wordt onmiddellijk een verklaring van inschrijving afgegeven.

Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, heeft een duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Het duurzame verblijfsrecht van de EU- en EER-onderdanen en hun familieleden die niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezitten, blijkt uit het op aanvraag te verstrekken document ˜Duurzaam verblijf burgers van de Unie. Zie verder B10/2.5.3, welke van overeenkomstige toepassing is.

5.2.2. Familielid niet zelf EU/EER- of Zwitsers onderdaan

Het onderscheid tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijft wel gehandhaafd ten aanzien van de familieleden die geen onderdaan zijn van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland. Het rechtmatig verblijf (in de zin van artikel 8, onder i, Vw) van het familielid dat niet de nationaliteit heeft van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland, blijkt in de eerste periode van drie maanden uit diens geldige paspoort met een op grond van artikel 9 Vw gestelde aantekening omtrent rechtmatig verblijf. Het rechtmatige verblijf kan voorts blijken uit het geldige paspoort, voorzien van het eventueel voor inreis benodigde visum of een recente aantekening omtrent inreis (inreisstempel, zie artikel 4.21 Vb) dan wel uit het geldige paspoort en een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfskaart.

Het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is, wordt bij een verblijf van langer dan drie maanden na aanvraag in bezit gesteld van een document EU/EER, met de aantekening ˜familielid van een burger van de Unie. De geldigheidsduur van dit document bedraagt vijf jaar vanaf de datum van afgifte, of is gelijk aan de (voorgenomen) periode van verblijf van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland van wie het rechtmatig verblijf afhankelijk is, indien dat voorgenomen verblijf korter dan vijf jaren bedraagt. In overige gevallen wordt de geldigheidsduur van het verblijfsdocument bepaald op vijf jaren.

Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst: ˜arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Dit houdt in dat het familie- of gezinslid, ongeacht de nationaliteit, het recht heeft om arbeid, al dan niet in loondienst, te verrichten. Voor de behandeling van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument is een legesbedrag verschuldigd. De aanmelding voor het indienen van een aanvraag moet ingevolge artikel 8.13, tweede lid, Vb, plaatsvinden binnen ййn maand na afloop van de periode van drie maanden rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.11 Vb.

Om vast te kunnen stellen dat sprake is van een familie- of gezinslid in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb dient het familie- of gezinslid bij de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument middels het overleggen van documenten zijn familierechtelijke of duurzame relatie met de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland te kunnen aantonen (zie ook B10/1.7). Voorts schrijft artikel 8.13, derde lid, onder a tot en met g, Vb voor dat bij de aanvraag de volgende documenten worden overgelegd:

een geldig paspoort;

de verklaring van inschrijving van de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid Vb (EU/EER- onderdaan of onderdaan van Zwitserland), bij wie hij in Nederland verblijft;

een document waaruit de familierechtelijke relatie blijkt met de hierboven genoemde vreemdeling;

een document waaruit de duurzame relatie blijkt met de hierboven genoemde vreemdeling;

voor zover hij in Nederland verblijft als familielid bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder c of d, Vb: bewijs dat hij een dergelijk familielid is;

voor zover hij in Nederland verblijft als familielid bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb: een door de bevoegde instantie van het land van herkomst afgegeven verklaring dat hij ten laste komt van of inwoont bij de hierbovengenoemde vreemdeling, onderscheidenlijk bewijs van ernstige gezondheidsredenen die de persoonlijk zorg door die vreemdeling noodzakelijk maken;

voor zover hij in Nederland verblijft als partner als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb: een relatieverklaring (vastgesteld bij regeling van de Minister);

voor zover hij in Nederland verblijft als minderjarig kind van de hierbovengenoemde partner: bewijs dat is voldaan aan het gestelde in de artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb.

Na indiening van deze aanvraag dient onmiddellijk een bewijs van aanvraag te worden verstrekt (verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan).

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag om het document EU/EER met de aantekening ˜familielid van een burger van de Unie, dient het verblijfsdocument te worden verstrekt. Artikel 25, tweede en derde lid, Vw is niet van toepassing (zie artikel 8.13, vijfde lid, Vb). Het rechtmatig verblijf van het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is, wordt niet beпnvloed door tijdelijke afwezigheid van niet meer dan zes maanden per jaar, door afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen, door ййn afwezigheid van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, noch door uitzending om werkzaamheden te verrichten in een andere lidstaat of een derde land. Het is aan de vreemdeling om zulks met documenten te staven (zie artikel 8.15 Vb, eerste lid, Vb).

5.3. Familie- of gezinsleden van Nederlanders

5.3.1. Discriminatie eigen onderdanen

Het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 27 oktober 1982, Morson en Jhanjan) heeft aanvaard dat Nederlanders, die nooit gebruik hebben gemaakt van het recht van vrij verkeer van werknemers binnen de EU/EER, op het gebied van gezinsherenigingbeleid in eigen land mogen worden achtergesteld bij gemeenschapsonderdanen in Nederland.

De verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers en de uitvoeringsregeling hiervan, kunnen volgens het Hof niet worden toegepast op situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met ййn van de situaties waarvoor het gemeenschapsrecht is geschreven.

Nederlanders zijn weliswaar EU/EER-onderdanen, maar zij zijn in beginsel geen gemeenschapsonderdaan als hier bedoeld. Nederlanders kunnen daarom in het algemeen geen beroep doen op het gemeenschapsrecht voor verblijf van familie- of gezinsleden. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van Nederlanders zijn daarom, behoudens enkele uitzonderingen, ingevolge artikel 13 Vw de regels voor verlening van een verblijfsvergunning als genoemd in B2 onverkort van toepassing.

Met name een verrichter van diensten, van Nederlandse nationaliteit, kan onder omstandigheden worden aangemerkt als dienstverrichter bedoeld in artikel 49 EG-Verdrag, als gevolg waarvan weigering van een verblijfsvergunning aan de echtgenote van die dienstverrichter – onder omstandigheden – een niet te rechtvaardigen inmenging in het familie- en gezinsleven van de dienstverrichter kan betekenen (zie in dit verband B10/3.6).

5.3.2. Nederlanders die rechten kunnen ontlenen aan gemeenschapsrecht

5.3.2.1. Terugkeer naar Nederland

Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 7 juli 1992, Surinder Singh) kan worden afgeleid dat een lidstaat verblijf moet toestaan aan het familie- of gezinslid – ongeacht diens nationaliteit – van een eigen onderdaan die met dit familie- of gezinslid in een andere lidstaat op grond van het EG-Verdrag heeft verbleven en die zich daarna weer vestigt in eigen land. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJEG, 11 december 2007, Eind) blijkt dat bij terugkeer van een werknemer naar de lidstaat waarvan hij de nationaliteit heeft nadat hij betaald werk heeft verricht in een andere EU-lidstaat, een in die andere lidstaat tot het gezin van die werknemer behorend persoon met de nationaliteit van een derde land, een recht van verblijf heeft in de lidstaat waarvan de werknemer de nationaliteit heeft, ook indien deze laatste aldaar geen reлle en daadwerkelijke economische activiteit verricht. Dit is van belang voor het rechtmatig verblijf van de familie- of gezinsleden die in de andere lidstaat bij hem verbleven op grond van het EG-Verdrag. Voor hen geldt dan het gemeenschapsrecht in plaats van de regels als genoemd in B2. Aan deze familie- of gezinsleden worden minstens dezelfde rechten toegekend als die zij krachtens het gemeenschapsrecht zouden hebben in een andere lidstaat. Deze familie- of gezinsleden worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw indien middels documenten kan worden aangetoond dat dit familie- of gezinslid in de andere lidstaat waar de Nederlander met dit familie- of gezinslid heeft verbleven op grond van het EG-Verdrag verblijfsrecht is toegekend.

Over de reikwijdte van het behoud van rechten krachtens het gemeenschapsrecht van de eigen onderdaan na terugkeer in het eigen land, heeft het Hof bepaald dat deze strekt zolang er een directe relatie bestaat tussen het gezinsleven en het vrij verkeer van werknemers. Het gaat dus om rechten krachtens het gemeenschapsrecht, waaraan reeds uitvoering is gegeven. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van de eigen onderdaan, die niet in de andere lidstaat bij hem hebben verbleven op grond van het EG-Verdrag, zijn daarom de regels als genoemd in B2 onverkort van toepassing.

5.3.2.2. Voortzetting van verblijf bij naturalisatie

Volgens het Hof van Justitie EG (HvJEG, 23 februari 1994, Scholz) kan verwerving van de nationaliteit van het verblijfsland, vooral als die verwerving het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit tot gevolg heeft, niet tot verlies van op grond van het vrij verkeer van werknemers verkregen rechten leiden. Naturalisatie leidt niet tot verlies van de rechten die de gemeenschapsonderdaan op dat moment aan het gemeenschapsrecht kon ontlenen.

Voor gemeenschapsonderdanen die tot Nederlander naturaliseren geldt dat zolang zij rechten kunnen ontlenen aan het EG-Verdrag, het gemeenschapsrecht van toepassing blijft, ongeacht of zij hun oude nationaliteit hebben verloren of behouden. Voor het rechtmatig verblijf van de familie- of gezinsleden die in de andere lidstaat bij hem verbleven op grond van het EG-Verdrag geldt dan het gemeenschapsrecht in plaats van de regels als genoemd in B2. Aan deze familie- of gezinsleden worden minstens dezelfde rechten toegekend als die zij krachtens het gemeenschapsrecht zouden hebben in een andere Lidstaat. Deze familie- of gezinsleden worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw.

Het recht gaat verloren, indien de Nederlander niet meer voldoet aan de beperkingen van het EG-Verdrag.

5.4. Recht op voortzetting van verblijf van het familie- of gezinslid

In dit onderdeel wordt nader ingegaan op het recht op voortzetting van verblijf van familie- en gezinsleden van EU/EER-onderdanen en familie- en gezinsleden van Zwitserse onderdanen.

5.4.1. Familierelatie of gezinsband blijft bestaan

Zolang de familierelatie of de gezinsband met de hoofdpersoon in stand blijft en de hoofdpersoon als gemeenschapsonderdaan is aan te merken, is het familie- of gezinslid eveneens als zodanig aan te merken.

5.4.2. Familielid onderdaan van EU/EER of Zwitserland

Het rechtmatig verblijf van het familielid dat zelf onderdaan is van de EU/EER of van Zwitserland eindigt niet door:

het overlijden of het vertrek van de vreemdeling (eveneens onderdaan van de EU/EER of Zwitserland) bij wie hij in Nederland verbleef;

de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beлindiging van het geregistreerd partnerschap.

Indien het familielid reeds duurzaam verblijf heeft (zie artikel 8.17 Vb) dan blijft dit recht behouden. Indien er nog geen sprake is van duurzaam verblijf kan betrokkene het verblijf voortzetten als economisch actieve of economisch niet-actieve, mits er geen onevenredig beroep op de publieke middelen wordt gedaan.

5.4.3. Familielid onderdaan derde land

In dit onderdeel wordt nader ingegaan op het recht op voortzetting van verblijf van familieleden van EU- EER-onderdanen en familieleden van onderdanen van Zwitserland, die zelf niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of van Zwitserland hebben. Artikel 8.15 Vb ziet op het (niet-) beлindigen van het verblijfsrecht van deze familieleden. Het verblijfsrecht eindigt niet:

door periodes van afwezigheid uit Nederland van het familielid (zie artikel 8.15, eerste lid, onder a,b,c en d, Vb);

na het overlijden van de burger van de Unie (zie artikel 8.15, tweede lid, onder a en b, Vb):

indien het familielid ten minste ййn jaar vууr het overlijden in Nederland verbleef;

voor voltooiing van de studie, indien hij als kind van genoemde onderdaan in Nederland verblijft en is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, dan wel indien hij verzorgende ouder van bedoeld kind is;

na het vertrek uit Nederland van de onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland (zie artikel 8.15, derde lid, Vb):

voor de voltooiing van de studie, indien het familielid in Nederland verbleef als kind van genoemde onderdaan en voor studie is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, dan wel indien hij de verzorgende ouder is van een zodanig kind;

na scheiding, ontbinding of nietigverklaring van huwelijk of beлindiging geregistreerd partnerschap:

het huwelijk of partnerschap heeft voor de beлindiging minimaal drie jaar geduurd, waarvan het familielid minimaal ййn jaar in Nederland heeft verbleven;

bij toewijzing ouderlijk gezag over de kinderen van burger van de Unie aan echtgenoot of partner, die niet EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland is;

in geval van een door de rechter bepaald omgangsrecht dat in Nederland moet worden uitgeoefend;

indien klemmende redenen van humanitaire aard tot voortzetting van verblijf nopen.

Het verblijfsrecht van familieleden, die geen EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland zijn, voordat zij het duurzame verblijfsrecht te verkrijgen, blijft onderworpen aan de voorwaarde dat is aangetoond dat zij werknemer of zelfstandige zijn, of voor zichzelf en hun familieleden beschikken over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel en om te garanderen dat zij beschikken over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt. Onder toereikende middelen wordt verstaan dat de vreemdeling beschikt over een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat ingevolge de Wwb voor de desbetreffende categorie is vastgesteld. Het vorenstaande is eveneens van toepassing, indien het familielid gezinslid is van het reeds in Nederland gevormde gezin van een persoon die aan deze voorwaarden voldoet.

Uitzondering

In artikel 8.15, vijfde lid, Vb gelezen in samenhang met artikel 8.15, tweede lid, onder b, en derde lid, Vb, wordt met betrekking tot voortzetting van verblijf en een beroep op de publieke middelen een uitzondering gemaakt voor studerende kinderen en hun verzorgende ouder.

Verificatie voorwaarden (zie artikel 8.16 Vb)

Het rechtmatig verblijf van burgers van de Unie en hun gezinsleden eindigt niet, zolang zij voldoen aan de voorwaarden voor verblijf (zie artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb). In specifieke gevallen van redelijke twijfel over de vraag of een burger van de Unie of zijn familieleden wel voldoen aan de voorwaarden, kan daartoe een onderzoek ter verificatie worden ingesteld. De verificatie geschiedt evenwel niet stelselmatig. Een beroep van de burger van de Unie of zijn familieleden op het sociale bijstandsstelsel leidt niet automatisch tot beлindiging van het rechtmatige verblijf. Het verblijf van een burger van de Unie of zijn familieleden kan, buiten de aanwezigheid van een actuele en (voldoende) ernstige bedreiging van de openbare orde of openbare veiligheid, in geen geval worden beлindigd indien de burger van de Unie werknemer of zelfstandige is, of indien hij Nederland is binnengekomen om werk te zoeken. In dat laatste geval kunnen de burger van de Unie en zijn gezinsleden niet worden verwijderd zolang de burger van de Unie kan bewijzen dat hij nog immer werk zoekt en een reлle kans maakt te worden aangesteld.

5.4.4. Kinderen die 21 jaar worden

Het afhankelijke verblijfsrecht eindigt in beginsel van rechtswege bij het bereiken van de leeftijd van 21 jaar, behalve indien het kind feitelijk ten laste blijft komen van de ouder van wie zijn verblijfsrecht afhankelijk was, bijvoorbeeld omdat het kind in Nederland studeert. Het kind behoudt in dat geval als bloedverwant in neerdalende lijn zijn afhankelijk verblijfsrecht.

Wanneer het kind niet meer ten laste komt van de gemeenschapsonderdaan en zelf geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst EG-Zwitserland, zijn de regels vermeld in B2 van toepassing.

§6. Onderdanen van Belgiл en Luxemburg

Uit de Benelux Overeenkomst, die in 1960 is afgesloten tussen Belgiл, Nederland en Luxemburg, vloeien voor onderdanen van Belgiл en Luxemburg enige uitzonderingen voort op het verblijfsrecht dat op grond van het gemeenschapsrecht ontstaat.

6.1. Verblijfsdocument

Aan een Belg of Luxemburger die geen verblijfsrecht heeft op grond van het gestelde in artikel 8.7 Vb, kan op grond van artikel 8.6, eerste en derde lid Vb direct bij eerste binnenkomst een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 14 Vw (document I, bijlage 7a, VV), worden afgegeven, indien hij:

over voldoende middelen van bestaan beschikt in de zin van de Vw (zie B1); en

geen actuele bedreiging vormt van de openbare orde of de openbare veiligheid.

Ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw, is een legesbedrag verschuldigd.

6.1.1. Gevaar voor de volksgezondheid

Aan een Belg of Luxemburger kan een verblijfsrecht niet worden geweigerd op de enkele grond dat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid.

6.1.2. Antecedentenverklaring

Ten aanzien van Belgen en Luxemburgers dient te worden afgezien van het doen ondertekenen van een antecedentenverklaring. Ingevolge de Beneluxovereenkomst kunnen zij bij het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning eigener beweging een bewijs van goed zedelijk gedrag overleggen.

6.2. Weigering verlenging of intrekking verblijfsdocument

De weigering van de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument, afgegeven aan een Belg of Luxemburger, alsmede de inname daarvan of van intrekking van een afgegeven verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, kan niet geschieden op grond van de omstandigheid dat hij niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt (zie artikel 8.6, tweede en vierde lid, Vb). Dit kan slechts geschieden, indien hij een actuele bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid vormt.

§7. Verblijfsbeлindiging en uitzetting

7.1. Verblijfsbeлindiging

Het verblijfsrecht van een burger van de Unie en zijn familieleden, ongeacht hun nationaliteit kan worden ontzegd of worden beлindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie artikel 8.22 Vb en B10/7.1.1).

Het verblijfsrecht van een burger van de Unie en zijn familieleden, ongeacht hun nationaliteit, kan worden ontzegd of worden beлindigd om redenen van volksgezondheid in het geval van potentieel epidemische ziekten als gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel in geval van andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden genomen (zie artikel 8.23 Vb).

Hierbij kan, naast de in de gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts worden gedacht aan een ziekte als Sars (zie artikel 2, onderdeel a, Infectieziektenwet).

Het rechtmatig verblijf wordt niet om redenen van volksgezondheid beлindigd indien de ziekte later dan drie maanden na inreis is opgetreden (zie artikel 8.23, tweede lid, Vb).

Het rechtmatig verblijf kan voorts worden beлindigd indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf (zie artikel 8.25 Vb). Het gaat hier om maatregelen die getroffen kunnen worden tegen misbruik van recht of fraude, zoals schijnhuwelijk. Deze maatregelen moeten evenredig zijn (zie artikel 3:4 Awb). Toepassing van artikel 8.25 Vb leidt tot een beschikking waartegen rechtsmiddelen mogelijk zijn.

Duurzaam verblijfsrecht kan slechts worden beлindigd in de volgende situaties (zie artikel 8.18 Vb):

bij afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland;

indien ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid daartoe nopen.

Verblijfsbeлindiging om redenen van volksgezondheid is, gezien ook het gestelde in artikel 8.23, tweede lid, Vb, niet mogelijk.

7.1.1. Actuele bedreiging van de openbare orde en openbare veiligheid

De beoordeling of sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving mag uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijke gedrag van de betrokkene. Het enkele feit van een strafrechtelijke veroordeling is een onvoldoende deugdelijke motivering (in de zin van artikel 3:46 Awb) bij verblijfsbeлindiging op deze grond. Dit geldt ook voor motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen. Beлindiging van het verblijfsrecht op deze grond zal in de regel plaatsvinden door een ongewenstverklaring (zie A5/6.1 en verder), indien en zolang de betrokkene nog niet het recht van duurzaam verblijf heeft verkregen. In geval hij dat recht wel heeft verkregen zal de beлindiging van het verblijfsrecht plaatsvinden door middel van een beschikking tot intrekking van het duurzame verblijfsrecht, al dan niet in combinatie met ongewenstverklaring.

De vaststelling van een actuele bedreiging van de openbare orde of van de openbare veiligheid behoeft niet op het bestaan van een strafbaar feit te berusten. Een zodanige actuele bedreiging kan in voorkomend geval ook worden afgeleid uit het lidmaatschap van, of de deelneming aan activiteiten van een organisatie, waarvan de activiteiten door een Lidstaat van de EU, EER of Zwitserland als een gevaar voor de maatschappij zijn aangemerkt.

Het evenredigheidsbeginsel is van toepassing (zie artikel 3:4 Awb). In voorkomende gevallen beлindigt de Minister het verblijfsrecht per beschikking.

Van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, mag niet worden verlangd dat zij bewijzen van goed gedrag, uittreksels uit het strafregister en dergelijke overleggen.

Indien dit onontbeerlijk wordt geacht ter beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde of openbare veiligheid kan bij de lidstaat van oorsprong of eventuele andere lidstaten worden verzocht om mededeling van gerechtelijke antecedenten betreffende de vreemdeling. Deze raadpleging kan plaatsvinden bij de afgifte van de verklaring van inschrijving of de afgifte van de verblijfskaart waarmee het verblijfsrecht van het familielid dat niet de nationaliteit van een lidstaat bezit wordt aangetoond.

Bij de bevoegde diensten van de Staat van herkomst van de betrokken gemeenschapsonderdaan, zullen door de Minister nadere inlichtingen omtrent zijn antecedenten worden ingewonnen. Indien blijkt van eerder verblijf van de gemeenschapsonderdaan in ons land, dienen omtrent hem tevens inlichtingen te worden ingewonnen bij de Korpschef van zijn vroegere woon- of verblijfplaats.

7.2. Uitzetting

Voor de toepasselijke regelgeving met betrekking tot uitzetting van EU/EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland wordt verwezen naar A4/3.

§8. Overgangsrecht onderdanen van Bulgarije en Roemeniл

Het vrije verkeer van personen van het gemeenschapsrecht, met uitzondering van de toegang tot de arbeidsmarkt, is met ingang van 1 januari 2007 volledig van toepassing op onderdanen van Bulgarije en Roemeniл, en hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit.

De huidige lidstaten kunnen de toegang tot de arbeidsmarkt blijven reguleren door middel van nationale maatregelen. Nederland maakt van die mogelijkheid gebruik.

Ingevolge de Akten van toetreding van Bulgarije en Roemeniл, is met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers in een overgangsregeling voorzien. De volgende overgangsregeling geldt vooralsnog tot 1 januari 2009.

8.1. Werkzoekenden

Voor onderdanen van Bulgarije en Roemeniл geldt dat zij – evenals alle andere onderdanen van de lidstaten – ingevolge artikel 8.12, eerste lid, Vb een termijn van drie maanden hebben om werk te zoeken. Conform de hoofdregel voor werkzoekenden geldt, dat zolang er reлel uitzicht is op werk, deze termijn ook na de periode van drie maanden steeds voortduurt. Echter, genoemde onderdanen mogen weliswaar gedurende die termijn werk zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar hun potentiлle werkgever is niet vrij om hen zonder meer tewerk te stellen.

Ingevolge artikel 2, eerst lid, Wav is het immers een werkgever als regel verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder TWV. De uitzondering op dit verbod, van artikel 3, eerste lid, onder a, Wav, welke uitzondering voor het grootste deel betrekking heeft op onderdanen van de lidstaten van de EU, is op de onderhavige categorie onderdanen niet van toepassing. Zodra de TWV is verleend, wordt het hierna onder B10/8.2 vermelde inzake werknemers op bedoelde onderdanen van toepassing.

In verband met de regulering van de toegang van de arbeidsmarkt wordt aan bedoelde onderdanen, ten bewijze van hun verblijfsrecht gedurende de vrije termijn, desgevraagd, een sticker ˜Verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen verstrekt, waarop wordt aangetekend: ˜arbeid toegestaan; TWV wel vereist. Artikel 3.2a VV is van toepassing.

Dit geschiedt ook indien meerbedoelde onderdanen geen werk zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar verblijf beogen voor een ander doel, zoals arbeid als zelfstandige, studie, het verrichten van diensten of het ontvangen daarvan, gepensioneerde, blijvend arbeidsongeschikte of economisch niet-actieve

(zie B10/8.4).

In alle gevallen wordt tevens de aantekening geplaatst: ˜een (meer dan aanvullend) beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.

8.2. Werknemers

Onderdanen van de op 1 januari 2007 toegetreden lidstaten

a. voor onderdanen van Bulgarije en Roemeniл, die op 1 januari 2007 legaal in Nederland werkten en wier toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor een onafgebroken periode van 12 maanden of meer gold, geldt dat zij toegang hebben tot de (Nederlandse) arbeidsmarkt, maar niet tot de arbeidsmarkt van andere lidstaten, die nationale maatregelen toepassen. Dit geldt zowel voor degenen die op 1 januari 2007 de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt hadden op basis van een TWV, als degenen die deze toegang hadden louter op grond van de omstandigheid dat zij op hun verblijfsdocument de arbeidsmarktaantekening hadden: ˜arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist, dan wel ˜arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV, of ˜specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan. Het is hierbij niet van belang of zij op 1 januari 2007 daadwerkelijk arbeid verrichtten; het gaat erom dat de onderdanen van een toetredende lidstaat op dat moment voor tenminste 12 maanden waren toegelaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Zij komen op hun daartoe strekkende aanvraag en het tonen van het bewijs van vorenbedoelde toelating, als regel in aanmerking voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER met een geldigheidsduur van vijf jaren. Artikel 3.2, eerste lid, onder c, VV is van toepassing. Daarop wordt de arbeidsmarktaantekening geplaatst die luidt: ˜arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Illegale vreemdelingen, die onderdaan zijn van een van bedoelde acht toetredende lidstaten, kunnen aan vorenstaande overgangsbepaling geen verblijfsaanspraken ontlenen. Op hen is het hierna onder b gestelde van toepassing, indien aan hun werkgever ten behoeve van de door hen te verrichten werkzaamheden alsnog een TWV is verleend;

b. onderdanen van Bulgarije en Roemeniл, die na 1 januari 2007 gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten, genieten dezelfde rechten, als hierboven bedoeld;

c. de hierboven bedoelde onderdanen verliezen de aldaar vermelde rechten indien zij de arbeidsmarkt van de betrokken huidige lidstaat vrijwillig verlaten. Daaronder wordt niet slechts verstaan vertrek naar een ander land, maar ook het zich niet langer ter beschikking stellen van de Nederlandse arbeidsmarkt. Indien zij echter in Nederland economische activiteiten verrichten, anders dan in loondienst, of dienstenontvanger zijn, zijn andere regels van gemeenschapsrecht van toepassing. Indien zij echter wederom arbeid in loondienst gaan verrichten, is het onder b gestelde opnieuw op hen van toepassing, zolang Nederland bedoelde nationale maatregel handhaaft;

d. onderdanen van Bulgarije en Roemeniл, die op of na 1 januari 2007 of gedurende een periode waarin de nationale maatregelen werden toegepast, legaal werkten, en die tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten voor minder dan 12 maanden, genieten deze rechten niet. Voor hen geldt daarom het hierboven gestelde niet. Omdat met het oog op de door hen te verrichten werkzaamheden aan hun werkgever een TWV is afgegeven voor minder dan 12 maanden, kan aan deze onderdanen op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument EU/EER worden afgegeven, voor de te verwachten duur van de arbeid (de TWV), met als arbeidsmarktaantekening: ˜arbeid toegestaan, TWV wel vereist.

8.2.1. Grensoverschrijdende dienstverrichters

Notificatieplicht

Het verbod om vreemdelingen zonder TWV te werk te stellen is op grond van artikel 1e van het Besluit uitvoering Wav niet van toepassing op werkzaamheden in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

de dienstverlener buiten Nederland is gevestigd in een land waarvoor het vrij verkeer van diensten geldt, en geen postbusonderneming is;

de werkzaamheden die de dienstverlener verricht niet bestaan uit het ter beschikking stellen van werknemers (uitzendarbeid);

de werkzaamheden voor de aanvang daarvan bij de CWI – via een standaardformulier – zijn genotificeerd.

Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, blijft een TWV vereist.

De notificatie geldt voor alle buitenlandse dienstverleners voor wie het vrij verkeer van diensten geldt, die een dienst in Nederland willen verlenen met eigen werknemers voor wie op enig moment geen vrij verkeer van werknemers met ons land geldt (zie ook B5/4.4).

Gevraagde bescheiden:

een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart;

een kopie van de werkvergunning waaruit blijkt dat de vreemdeling gerechtigd is in het land van vestiging van de werkgever arbeid te verrichten in dienst van de werkgever (indien een werkvergunning in het land van vestiging is vereist);

een bewijs waaruit de te verrichten diensten blijken.

Geldigheidsduur

Ingevolge artikel IX Richtlijn 2004/38, wordt aan onderdanen van staten, die op 1 mei 2004 zijn toegetreden of daarna toetreden tot de EU alsmede hun gezinsleden, ongeacht hun nationaliteit, een document rechtmatig verblijf verleend waaruit rechtmatig verblijf blijkt, voor de duur van vijf jaar of tenminste voor de duur van de dienstverlening.

Arbeidsmarktaantekening

De arbeidsmarktaantekening luidt: ˜arbeid in loondienst alleen toegestaan indien de werkgever beschikt over TWV.

8.3. Gezinsleden van werknemers

Ten aanzien van gezinsleden van werknemers met de nationaliteit van Bulgarije en Roemeniл geldt het volgende.

Zolang de werking van de artikelen 1 tot en met 6 Verordening 1612/68 is opgeschort, geldt artikel 11 Verordening 1612/68, namelijk dat de gezinsleden het recht hebben om iedere arbeid op het grondgebied van de lidstaat te aanvaarden en daarmee recht op verblijf, onder de volgende voorwaarden:

a. uitsluitend de echtgenote, dan wel geregistreerd partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die op 1 januari 2007 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben vanaf de datum van toetreding onmiddellijk toegang tot de arbeidsmarkt. Dit geldt niet voor de leden van het gezin van de werknemer die legaal tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is toegelaten voor een periode van minder dan 12 maanden. Indien aan de werknemer een verblijfsdocument EU/EER wordt verstrekt met toepassing van het onder B10/8.2 onder a gestelde, wordt aan daarvoor in aanmerking komende gezinsleden (ongeacht hun nationaliteit) op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument EU/EER verstrekt, met een zelfde geldigheid als het verblijfsdocument EU/EER van de werknemer, waaronder begrepen dezelfde arbeidsmarktaantekening, namelijk: ˜arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Onder legaal verblijf wordt rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met d, of l, Vw verstaan. Aanvragen van andere gezinsleden dan de hier bedoelde gezinsleden dan wel van familieleden worden op zelfstandige gronden beoordeeld;

b. de echtgenote, dan wel geregistreerd partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die vanaf een datum na 1 januari 2007 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben toegang tot de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat nadat zij gedurende tenminste achttien maanden in die lidstaat hebben verbleven. Daarvoor geldt hetgeen hierna onder c is vermeld;

c. de bepalingen, onder a en b vermeld, doen geen afbreuk aan gunstiger nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen. Aan de gezinsleden, onder b vermeld, die de werknemer vergezellen of nareizen, wordt op hun daartoe strekkende aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht een verblijfsdocument EU/EER afgegeven. Op grond van het gunstiger Nederlandse nationale recht inzake gezinshereniging verkrijgen de gezinsleden van de werknemer niet pas na achttien maanden verblijf dezelfde arbeidsmarktaantekening als de werknemer van wie het verblijf afhankelijk is, maar onmiddellijk.

8.4. Andere verblijfsdoelen dan arbeid in loondienst

Aan de vreemdeling, die voor een ander doel dan het zoeken of verrichten van arbeid in loondienst in Nederland verblijft (zelfstandige, dienstenverlener, dienstenontvanger, gepensioneerde, blijvend arbeidsongeschikte, economisch niet-actieve en student), wordt door Nederland geen vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt verleend, zolang Nederland als nationale maatregel de TWV-plicht handhaaft.

De vreemdeling heeft wel de mogelijkheid zich alsnog op de arbeidsmarkt te begeven, maar een potentiлle werkgever is verplicht met het oog op de tewerkstelling van deze vreemdeling over een TWV te beschikken.

In verband daarmee wordt op de sticker verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen, dan wel het verblijfsdocument, af te geven aan de vreemdeling die voor een ander doel dan het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland verblijft, de arbeidsmarktaantekening gesteld: ˜arbeid wel toegestaan; TWV wel vereist.

Op het verblijfsdocument van de gezins- of familieleden wordt in beginsel dezelfde arbeidsmarktaantekening geplaatst als op het document van de vreemdeling van wie hun verblijfsrecht afhankelijk is. Dat geldt ook voor wat betreft de aantekeningen inzake beroep op de publieke middelen.

Pas indien op enige datum na toetreding van de desbetreffende lidstaat een TWV is verleend ter zake van de door de vreemdeling te verrichten werkzaamheden, wordt vervolgens op aanvraag een nieuw verblijfsdocument EU/EER afgegeven, met toepassing van B10/8.2 onder b, voor zover sprake is van reлle en daadwerkelijke arbeid, anders dan marginaal en bijkomstig van aard, en voor zover de TWV is afgegeven met een geldigheidsduur van tenminste 12 maanden.

Arbeid van bijkomende aard

Voor wat betreft studenten, die in Nederland verblijven op grond van artikel 8.12, eerste lid, onder c, Vb, en die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan ййn der andere bepalingen van het gemeenschapsrecht, geldt het volgende.

Indien zij arbeid (willen gaan) verrichten in het kader van een stage als verplicht onderdeel van de opleiding, of arbeid van niet meer dan tien uren per week dan wel seizoenarbeid in de maanden juni, juli en augustus, is het gestelde in B6/5 van overeenkomstige toepassing.

Daarbij wordt voorts verwezen naar de paragrafen 24 en 26 van de Uitvoeringsregels bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav, inzake stagiaires, respectievelijk arbeid van bijkomende aard (zie D2/2).

Ook in de daar omschreven gevallen, van door een student te verrichten arbeid, is een TWV vereist, ook al wordt die arbeid aangemerkt als zijnde van bijkomende aard.

8.5. Leges

De in voorgaande subparagrafen bedoelde onderdanen en hun gezinsleden, ongeacht hun nationaliteit, worden desgewenst in de gelegenheid gesteld een aanvraag te doen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daarmee corresponderende verblijfsdocument, ter zake waarvan leges zijn verschuldigd.

8.6. Reguliere verblijfsaanvraag

Indien de in B10/8.5 bedoelde onderdanen dan wel gezinsleden niet voor afgifte van een verblijfsdocument in aanmerking komen in het kader van B10/8.2 tot en met B10/8.4, noch in het kader van een der voorafgaande paragrafen van dit hoofdstuk, omdat zij geen verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontlenen, staat het hen vanzelfsprekend vrij om een aanvraag in te dienen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen, verband houdende met een door hen aan te geven verblijfsdoel. Zij dienen daarbij in beginsel een keuze te maken uit de verblijfsdoelen, omschreven in artikel 3.4, eerste lid, Vb. Daarbij is het gestelde in B1/2.1 van toepassing, alsmede het gestelde in de desbetreffende materiehoofdstukken, afhankelijk van het aangegeven verblijfsdoel.

Ter zake van de afdoening van deze aanvragen leiden de legesbepalingen van de artikelen 3.34, 3.34c en 3.34d, VV tot hogere legesverplichtingen.

8.7. Seksuele dienstverlening

Terzake van het verrichten van arbeid in loondienst, geheel of ten dele bestaande uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden, geldt ingevolge artikel 2 Wav, in samenhang met artikel 3 Besluit uitvoering Wav, een verbod op tewerkstelling doordat een TWV wordt geweigerd. Zolang dit geldt, wordt terzake van het door onderdanen van Bulgarije en Roemeniл verrichten van zodanige werkzaamheden geen verblijfsdocument EU/EER afgegeven.

Met betrekking tot het verrichten van dergelijke arbeid, anders dan in loondienst, gelden de regels van B10/3.3.2.

Adres:
Hogehilweg 19
1101 CB Amsterdam
The Netherlands
Tel:
+31 (0) 203 697 652
Fax:
+31 (0) 453 700 324
Top