Beginpagina Hoofdstuk 14. Ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier
De partners van deze website verlenen juridische en zakelijke diensten aan zowel Nederlandse als Internationale ondernemingen. Business Legal Consultancy vormt een marketing- en communicatieverlengstuk van de partners voor het verlenen van juridisch en zakelijk advies alsmede bijstand aan nationaal en internationaal opererende bedrijven.

Hoofdstuk 14. Ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier

Hoofdstuk 14. Ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier

§1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de bepalingen inzake de ambtshalve verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als Amv, voor verblijf als vreemdeling die buiten schuld niet uit Nederland kan vertrekken en voor verblijf op grond van het driejarenbeleid uitgewerkt.

Artikel 3.56 Vb houdt in dat onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan een Amv. Dit artikel geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels. Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

Een andere categorie vreemdelingen aan wie ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend, betreft die vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Indien een vreemdeling, van wie de aanvraag om toelating is afgewezen, kan aantonen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, komt hij onder voorwaarden in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ˜verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

Voorts kan ook ambtshalve een verblijfsvergunning regulier worden verleend aan de vreemdeling op wiens asielaanvraag na drie jaren nog niet onherroepelijk is beslist. Dit driejarenbeleid is weliswaar per 1 januari 2003 afgeschaft, maar kan op grond van het overgangsrecht nog van toepassing zijn op vreemdelingen die hun asielaanvraag voor 1 januari 2000 hebben ingediend.

De mogelijkheid om (ambtshalve) een verblijfsvergunning regulier te verlenen aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de regeling ˜afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet is met ingang van 1 januari 2009 vervallen.

§2. Amv

2.1. Algemeen

Amv van wie de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel is afgewezen, moeten terugkeren naar het land van herkomst of een ander land waar zij redelijkerwijs naar toe kunnen gaan. Het kan echter voorkomen dat uit feiten en omstandigheden blijkt dat aannemelijk is dat de minderjarige zich in het land van herkomst, of in een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, niet zelfstandig kan handhaven en dat daar evenmin adequate opvang aanwezig is. Voor die gevallen is in artikel 3.56 Vb in een regeling voorzien, inhoudende dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend. Ook na verlening van de verblijfsvergunning blijft het uitgangspunt dat de Amv in beginsel moet terugkeren.

De uitgangspunten van het in B14/2 neergelegde beleid zijn alleen van toepassing op Amv die een asielaanvraag hebben ingediend. De verblijfsvergunning op grond van dit beleid wordt alleen ambtshalve verleend, dus niet op aanvraag (zie B14/2.4.1).

2.2. Voorwaarden voor de verblijfsvergunning

Voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als Amv gelden de volgende bijzondere cumulatieve voorwaarden (zie artikel 3.56 Vb):

de vreemdeling is minderjarig (zie artikel 3.56, eerste lid, Vb);

de vreemdeling is alleenstaand (zie artikel 3.56, eerste lid, Vb);

de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 Vw (zie artikel 3.56, eerste lid, onder a, Vb);

de vreemdeling kan zich naar het oordeel van de Minister niet zelfstandig handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan (zie artikel 3.56, eerste lid, onder b, Vb); en

voor de vreemdeling ontbreekt naar het oordeel van de Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan (zie artikel 3.56, eerste lid, onder c, Vb).

2.2.1. Minderjarigheid

De minderjarigheid wordt beoordeeld naar Nederlands recht. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:233 Burgerlijk Wetboek wordt een persoon als minderjarig beschouwd, indien:

1. de persoon de ouderdom van achttien jaren niet heeft bereikt;

2. de persoon niet gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft gesloten;

3. de persoon niet gehuwd is geweest of ooit een geregistreerd partnerschap heeft gesloten; йn

4. de persoon niet met toepassing van artikel 253ha Burgerlijk Wetboek meerderjarig is verklaard.

Ad 2 en 3.

Voor de vaststelling of een vreemdeling als gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk als meerderjarig dient te worden beschouwd, is van belang of het huwelijk naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht wordt erkend. Op grond van artikel 5 Wet conflictenrecht huwelijk wordt een huwelijk alleen erkend indien het rechtsgeldig is ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond. Een minderjarige wordt dus niet meerderjarig door een niet-erkend traditioneel huwelijk. Op grond van artikel 6 Wet conflictenrecht huwelijk wordt een huwelijk evenmin erkend als dit onverenigbaar zou zijn met de openbare orde. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij gedwongen huwelijken of huwelijken tussen jonge kinderen.

Ongehuwd samenwonen (ook als er een samenlevingscontract is) leidt op zichzelf niet tot meerderjarigheid.

2.2.2. Alleenstaand

Het in B14/2 neergelegde beleid is niet van toepassing op de minderjarige asielzoeker of vreemdeling

die met zijn meerderjarige ouder(s) Nederland inreist; уf

die met zijn eventuele in het buitenland reeds toegewezen voogd Nederland inreist; уf

wiens meerderjarige ouder(s) zich reeds in Nederland bevind(t)(en); уf

wiens eventuele in het buitenland reeds toegewezen voogd zich reeds in Nederland bevindt.

Een minderjarige vreemdeling wordt in het kader van dit beleid wйl als alleenstaand beschouwd, indien zijn ouder(s) in de bovengenoemde situaties minderjarig is/zijn.

2.2.3. Zelfstandig handhaven in land van herkomst of een ander land

Indien aannemelijk is dat de vreemdeling zich zelfstandig kan handhaven, behoeft voor terugkeer geen adequate opvang in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan aanwezig te zijn.

Bij de vaststelling of de vreemdeling zich zelfstandig kan handhaven, worden de volgende omstandigheden in overweging genomen:

a. de leeftijd van de betrokken Amv;

b. de omstandigheden die zijn gelegen in de persoon van de jongere.

Ad a.

Zelfstandigheid wordt niet tegengeworpen indien de Amv ten tijde van de beslissing jonger is dan zestien jaar.

Ad b.

Indien de vreemdeling ten tijde van de beslissing zestien jaar of ouder is, is van belang of uit overige omstandigheden, die in de persoon zelf zijn gelegen, aannemelijk is dat hij zich zelfstandig kan handhaven in het buitenland, gerelateerd aan de ter plaatse geldende normen. Hiervan is sprake indien de betrokkene voor zijn komst naar Nederland voor zichzelf heeft gezorgd. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de betrokkene in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan werk had en/of op zichzelf woonde en niet aannemelijk is dat dit serieuze problemen heeft opgeleverd, noch dat serieuze problemen te verwachten waren.

Het moet voorts gaan om werkzaamheden waarvan in redelijkheid mag worden verwacht dat een minderjarige die weer oppakt. Van minderjarigen die werkzaam waren in de prostitutie, als soldaat of strijder, of ten aanzien van wie sprake was van kinderarbeid, wordt niet verwacht dat zij deze werkzaamheden weer oppakken.

Indien wordt geconstateerd dat aannemelijk is dat de Amv van zestien jaar of ouder zich zelfstandig kan handhaven en dus geen opvang behoeft, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ˜verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

2.2.4. Adequate opvang

Indien aan de hand van B14/2.2.3 wordt geconstateerd dat de Amv opvang behoeft, is van belang of voor hem adequate opvang voorhanden is in het land van herkomst of in een ander land waar hij redelijkerwijze naar toe kan gaan.

Onder adequate opvang wordt verstaan iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden niet wezenlijk verschillen van de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een vergelijkbare positie als de betrokkene bevinden. Dit kan bestaan uit opvang door ouders, familieleden, vrienden, buren, stam-, clan- of dorpsgenoten.

Het bestaan van adequate opvang wordt in ieder geval aangenomen indien:

a. in het betreffende land een familielid tot in de vierde graad aanwezig is;

b. in het betreffende land de echtgeno(o)t(e) in een niet-erkend traditioneel huwelijk aanwezig is;

c. uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een familielid, anders dan hiervoor bedoeld, of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden;

d. in een individueel geval opvang in een (particuliere) opvanginstelling voorhanden is en deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar wordt beschouwd;

e. in het landgebonden asielbeleid (zie C24) is vastgelegd dat algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn;

f. in het landgebonden asielbeleid (zie C24) is vastgelegd dat de autoriteiten zorg dragen voor de opvang en dat de opvangvoorzieningen adequaat zijn.

Ad c.

Hiervan is onder meer sprake als de meerderjarige de minderjarige al eerder begeleidde of verzorgde op meer dan incidentele basis.

Ad e.

Indien in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn, mag ervan worden uitgegaan dat er adequate opvang is. Daadwerkelijke plaatsing behoeft ten tijde van de beschikking niet te zijn geregeld.

Ad f.

Indien in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten zorgdragen voor de opvang en dat de opvangvoorzieningen adequaat zijn, behoeft geen onderzoek naar een concrete opvangplaats in een opvanginstelling te worden gedaan.

In al deze gevallen wordt verwacht dat de betrokkenen vertrekken naar het land van herkomst of naar een ander land waar zij redelijkerwijs naar toe kunnen gaan.

2.3. Afwijzingsgronden

2.3.1. De bepalingen van artikel 16 Vw

De afwijzingsgronden van artikel 16, eerste lid, onder d en e, Vw, zijn van toepassing (zie artikel 3.56, tweede lid, Vb, artikel 3.79 Vb, en B1/4.4 en B1/4.5).

2.3.2. Frustreren van het onderzoek naar adequate opvang

Amv, die tijdens de procedure een mogelijk onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land (zie B14/2.4.4) frustreren, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ˜verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

Hiervan is sprake als de betrokkene – ook los van de context van het totale asielrelaas – ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen aflegt of indien hij vage, summiere verklaringen aflegt en zaken verzwijgt omtrent identiteit, nationaliteit of opvang. Bij het beoordelen of van het vorenstaande sprake is, wordt rekening gehouden met druk, traumata, de geestelijke ontwikkeling en de leeftijd van betrokkene. Van een kind kan immers niet altijd dezelfde mate van volledigheid en gedetailleerdheid worden verwacht als van een volwassene.

Ook indien de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw en het relaas mede op grond daarvan als ongeloofwaardig moet worden beschouwd, kan dit leiden tot de conclusie dat de betrokkene het onderzoek frustreert. Het bovenstaande kan ook worden tegengeworpen als de betrokkene jonger is dan vijftien jaar.

2.4. Procedurele bepalingen

2.4.1. Ambtshalve toets

De verblijfsvergunning wordt niet verleend op aanvraag. De verblijfsvergunning op grond van dit beleid kan alleen ambtshalve worden verleend op grond van artikel 3.6 Vb (zie C14/6):

a. ambtshalve in het kader van een asielprocedure, nadat is geconstateerd dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt afgewezen;

b. ambtshalve in het kader van een procedure waarbij is besloten dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt ingetrokken.

2.4.2. Toetsing ex nunc

De toetsing aan het bijzondere beleid inzake Amv is ex nunc. Van belang is dus niet de situatie op het moment van het indienen van de asielaanvraag, maar die op het moment van het ambtshalve beslissen.

2.4.3. Leeftijdsonderzoek

Indien getwijfeld wordt aan de leeftijd van de betrokken asielzoeker en deze zijn gestelde leeftijd niet met documenten heeft kunnen aantonen, kan de asielzoeker een leeftijdsonderzoek aanvragen. De procedure en de bepalingen inzake het leeftijdsonderzoek worden nader uitgewerkt in C12/1.3 en C12/5.

2.4.3.1. Herhaald leeftijdsonderzoek

Het is mogelijk dat het leeftijdsonderzoek niet met voldoende zekerheid tot een conclusie omtrent de minderjarigheid kan leiden. In deze gevallen kan de betrokkene na verloop van tijd (dit kan zijn binnen ййn а twee jaar) opnieuw worden opgeroepen voor een leeftijdsonderzoek om te bezien of de botontwikkeling inmiddels zodanig is, dat een voldoende zekere conclusie (met terugwerkende kracht) mogelijk is over de vraag of de vreemdeling meerder- of minderjarig is.

Het belang van het herhaald leeftijdsonderzoek is erin gelegen dat zoveel mogelijk dient te worden tegengegaan dat vreemdelingen ten onrechte in het bezit zijn of worden gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf als Amv, of anderszins ten onrechte een behandeling als minderjarige krijgen, terwijl zij feitelijk meerderjarig zijn. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat bij een volledig uitgerijpt sleutelbeen een minimumleeftijd van twintig jaar wordt gehanteerd. Als deze conclusie bij een herhaald onderzoek wordt getrokken, zal dat vaak betekenen dat de vreemdeling al bij de eerste verlening van de vergunning voor verblijf als Amv meerderjarig was en de vergunning dus ten onrechte heeft verkregen. Het herhaald leeftijdsonderzoek is in dit kader dus een belangrijke aanvulling op het eerste leeftijdsonderzoek.

Indien uit het resultaat van het herhaald leeftijdsonderzoek volgt dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt teneinde op oneigenlijke gronden in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning, bijvoorbeeld als blijkt dat hij tijdens de oorspronkelijke aanvraagprocedure al meerderjarig moet zijn geweest, kan de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw in bewaring worden gesteld.

Zolang in de periode tussen de beide leeftijdsonderzoeken geen uitsluitsel bestaat over de juiste leeftijd, krijgt de vreemdeling op dit punt het voordeel van de twijfel in de verdere procedure en wordt de oorspronkelijk opgegeven geboortedatum aangehouden. Dit is echter niet van toepassing indien de vreemdeling op belangrijke punten vage, summiere, tegenstrijdige of ongeloofwaardige verklaringen aflegt.

Indien de vreemdeling niet vooraf toestemming heeft gegeven voor een herhaald leeftijdsonderzoek (door middel van een toestemmingsverklaring in het verzoek om een leeftijdsonderzoek of anderszins), kan hij in het kader van een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning voor verblijf als amv, dan wel om verlening van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, opnieuw in de gelegenheid worden gesteld om een verzoek in te dienen voor een leeftijdsonderzoek.

2.4.4. Onderzoek in het buitenland naar adequate opvang

Indien uit feiten en omstandigheden niet aannemelijk is dat de Amv zich zelfstandig staande zal kunnen houden (zie C14/2.2.3), kan onderzoek door het Ministerie van BuZa geпndiceerd zijn indien in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan gaan, geen adequate opvang, bijvoorbeeld in de vorm van opvangtehuizen, bekend is. Onderzoek is in beginsel niet noodzakelijk indien de vreemdeling zelf verklaart dat adequate opvang aanwezig is, en daarbij voldoende geloofwaardige informatie geeft waaruit blijkt hoe de adequate opvang bij terugkeer bereikt kan worden, zoals adresgegevens.

Indien de informatie niet voldoende geloofwaardig is, gezien de leeftijd of de ontwikkeling van de minderjarige, kan onderzoek wel geпndiceerd zijn ter aanvulling of verificatie van de overgelegde gegevens.

2.4.5. Aard van het verblijfsrecht

De verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met verblijf als Amv betreft een tijdelijk verblijfsrecht, als bedoeld in artikel 3.5 Vb.

2.5. De verlening van de verblijfsvergunning

2.5.1. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ˜verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ˜arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. Het CWI zal alleen een TWV afgeven indien de arbeidsperiode binnen een tijdbestek van 52 weken niet meer dan in totaal 24 weken bedraagt.

2.5.2. Ingangsdatum van de verblijfsvergunning

De ingangsdatum is de dag waarop de vreemdeling voor het eerst aan de voorwaarden voldoet, maar valt niet voor de datum waarop de asielaanvraag is ingediend en ondertekend.

Indien de verlening plaatsvindt naar aanleiding van het intrekken van een verblijfsvergunning asiel, ligt de ingangsdatum niet voor de datum van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel.

2.5.3. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt verleend voor een jaar, maar ten hoogste tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.

2.5.4. Herhaald onderzoek naar adequate opvang

In iedere individuele zaak dient beoordeeld te worden of een herhaald onderzoek in het buitenland naar adequate opvang aangewezen is. Dit is ten eerste afhankelijk van de onderzoeksmogelijkheden in het betreffende land. Een herhaald onderzoek is voorts eerder aangewezen naarmate de vreemdeling jonger is. Een herhaald onderzoek wordt niet aangevraagd indien de vreemdeling bij ontvangst van het onderzoeksresultaat naar verwachting zeventien en een half jaar of ouder is.

Daarnaast is herhaald onderzoek eerder aangewezen bij landen waarvoor weinig aannemelijk is (gegeven de sociale structuur van de samenleving) dat een minderjarige geen opvang heeft bij familie of instellingen. Herhaald onderzoek is in elk geval aangewezen indien:

in een eerder ambtsbericht is aangegeven dat niet bekend is of voor de betrokken vreemdeling adequate opvang aanwezig is en dat nader onderzoek tot resultaten zou kunnen leiden;

de rechter de aanwezigheid van adequate opvang niet voldoende aannemelijk vindt omdat nader onderzoek nodig is.

2.6. Verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

2.6.1. Gronden voor verlenging

Verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning vindt alleen plaats indien de betrokken vreemdeling nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zoals omschreven in B14/2.2.

2.6.2. Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding

De verlengingsaanvraag wordt conform B1/5.3.4 in beginsel niet afgewezen wegens het enkele ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

2.6.3. Gronden voor afwijzing van de aanvraag tot verlenging

De aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking die verband houdt met verblijf als Amv kan worden afgewezen, indien:

de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid (zie artikel 18, eerste lid, onder e, Vw);

niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden (zie artikel 18, eerste lid, onder f, Vw).

Het kan hier gaan om de volgende gevallen:

indien achteraf blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag meerderjarig was;

indien de vreemdeling meerderjarig is;

indien gedurende de looptijd blijkt dat in Nederland een of beide meerderjarige ouder(s) of een eventuele in het buitenland reeds toegewezen voogd van de minderjarige vreemdeling zich reeds in Nederland bevind(t)(en);

indien gedurende de looptijd van de vergunning nieuwe informatie beschikbaar komt, waaruit zou blijken dat er opvangmogelijkheden bestaan in het land van herkomst of in ieder ander land waar de minderjarige vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan gaan; уf

indien er anderszins sprake is van afwijzingsgronden.

2.6.4. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De geldigheidsduur kan twee maal worden verlengd met een jaar, maar ten hoogste tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.

2.6.5. Het bescheid rechtmatig verblijf

Amv die in afwachting zijn van een beslissing op de aanvraag verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking die verband houdt met verblijf als Amv worden in het bezit gesteld van het verblijfsdocument conform bijlage 7f2 VV (W2-document), voor zover zij niet reeds in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.

2.7. Intrekken van de verblijfsvergunning

Op grond van artikel 19 Vw kan de vergunning worden ingetrokken om redenen genoemd in B14/2.6.3 (gronden voor afwijzing van de verlenging).

2.8. De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

De voorwaarden voor verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ˜voortgezet verblijf, als bedoeld in de artikelen 3.51 en 3.52 Vb, zijn uitgewerkt in B16/5.

2.9. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Indien de vreemdeling op het moment van het indienen van de aanvraag уf het moment van beslissen op de aanvraag in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als Amv, zijnde een verblijfsrecht van tijdelijke aard, dan komt hij ingevolge het bepaalde in artikel 21, eerste lid, onder f, Vw, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zijn uitgewerkt in B1/6.

2.10. Overgangsrecht

2.10.1. Toepasselijkheid van het beleid

Op 4 januari 2001 heeft een wijziging plaatsgehad van het beleid inzake Amv.

In de gevallen waarin de aanvraag om toelating als vluchteling is ingediend vууr 4 januari 2001, is het beleid van toepassing zoals dat gold vууr 4 januari 2001. Dit beleid is beschreven in B7/13 van de Vc (oud) en de Tussentijdse berichten vreemdelingencirculaire 1996/1, 2000/6 en 2000/7.

In de gevallen waarin de aanvraag om toelating als vluchteling is ingediend in de periode van 4 januari 2001 tot en met 31 maart 2001, is het beleid van toepassing zoals beschreven in Tussentijds bericht vreemdelingencirculaire 2000/30.

In de gevallen waarin op of na 1 april 2001 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, is het beleid van toepassing zoals beschreven in de Vc.

2.10.2. Bijzonder overgangsrecht voor achttienjarigen

In artikel 9.4 Vb is een overgangsregeling getroffen voor vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend onder het oude beleid inzake Amv en die inmiddels achttien jaar oud zijn. Deze vreemdelingen kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ˜voortgezet verblijf (zie B16/5.1).

2.10.3. Overgangsrecht voor begeleide minderjarigen

2.10.3.1. Inleiding

Op 20 juli 2004 is in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld dat het beleid inzake begeleide minderjarige vreemdelingen is gewijzigd. Amv, die worden begeleid of verzorgd door een meerderjarige anders dan hun ouder(s) of in het buitenland aangewezen voogd, worden niet langer als ˜begeleid aangemerkt.

Vreemdelingen aan wie eerder een verblijfsvergunning voor verblijf als Amv is geweigerd omdat zij begeleid werden, kunnen conform bovengenoemde brief een nieuwe asielaanvraag indienen. C10/2.5 is hierbij van toepassing. Deze aanvraag geeft recht op opvang gedurende de asielprocedure.

Voor wat betreft de ambtshalve toets geldt het nieuwe beleid als novum.

Op grond van het Vb moet in de afhandeling onderscheid worden gemaakt naar vreemdelingen die nog minderjarig zijn en vreemdelingen die inmiddels meerderjarig zijn geworden. In de volgende subparagrafen wordt de toetsing beschreven.

Het hier beschreven bijzonder overgangsbeleid voor begeleide minderjarigen is alleen van toepassing op nog openstaande procedures waarin de asielaanvraag is ingediend vууr 1 september 2005.

2.10.3.2. Uitgeprocedeerde minderjarigen

Indien een nog minderjarige vreemdeling, aan wie eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake Amv is geweigerd omdat hij niet alleenstaand was, een nieuwe asielaanvraag indient, geldt het nieuwe beleid als novum voor wat betreft de ambtshalve toets. In dat geval wordt getoetst aan het huidige geldende beleid.

Indien wordt geconcludeerd dat de vreemdeling als gevolg van de gewijzigde definitie van het begrip ˜alleenstaand in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het beleid inzake Amv wordt de vergunning verleend.

De ingangsdatum van deze vergunning kan op grond van artikel 44, tweede lid, Vw niet liggen vууr datum van de (nieuwe) aanvraag. Dit kan leiden tot ongewenste gevolgen. Zo kan het voorkomen dat de vreemdeling, indien hij in de eerste procedure in het bezit zou zijn gesteld van deze verblijfsvergunning, in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ˜voortgezet verblijf, terwijl die mogelijkheid er naar aanleiding van de tweede aanvraag niet meer is, omdat betrokkene op zijn achttiende verjaardag nog geen drie jaar in het bezit zal zijn van bedoelde vergunning. Teneinde het vorengenoemde ongewenste effect te voorkomen is een voorziening getroffen voor die vreemdelingen die voor hun achttiende verjaardag een tweede aanvraag indienen. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook zij in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ˜voortgezet verblijf (zie B16).

2.10.3.3. Uitgeprocedeerde meerderjarigen

De overgangsregeling van B16 kan niet van toepassing zijn op personen die op het moment van aanvraag inmiddels meerderjarig zijn geworden. Het is immers niet mogelijk een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake Amv te verlenen aan een meerderjarige en het is niet mogelijk een verblijfsvergunning onder de beperking ˜voortgezet verblijf te verlenen aan een vreemdeling die niet reeds in het bezit is van een verblijfsvergunning.

Om dit te ondervangen is op grond van artikel 3.6, tweede lid, Vb een nieuw artikel 3.17a gevoegd in het VV. Hierdoor is het mogelijk geworden om ambtshalve, in het kader van een asielaanvraag, een verblijfsvergunning te verlenen onder de beperking ˜verblijf als meerderjarige ex-bama.

De verblijfsvergunning onder deze beperking kan worden verleend aan vreemdelingen aan wie in het verleden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake Amv is geweigerd op grond van het feit dat zij niet alleenstaand waren en die inmiddels meerderjarig zijn.

Hierbij gelden de volgende (cumulatieve) voorwaarden:

de eerdere asielaanvraag van betrokkene dateert van op of na 4 januari 2001 (ingangsdatum huidige beleid inzake Amv en het per 20 juli 2004 afgeschafte beleid inzake begeleide minderjarige vreemdelingen);

aan betrokkene is in de eerste procedure een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake Amv geweigerd omdat betrokkene werd aangemerkt als een begeleide minderjarige vreemdeling;

als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, was betrokkene in aanmerking gekomen voor bedoelde verblijfsvergunning (ex-tunctoetsing naar het moment van de eerste beschikking);

als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, dan zou betrokkene op grond van zijn verblijfsvergunning uiteindelijk in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ˜voortgezet verblijf.

Vrijstelling mvv-vereiste

Deze categorie is vrijgesteld van het vereiste om in het bezit te zijn van een geldige mvv.

Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding

In afwijking van B1/4.2 wordt de aanvraag niet afgewezen op de enkele grond dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ˜verblijf als meerderjarige ex-bama.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ˜arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.

Ingangsdatum

De ingangsdatum is de dag waarop de asielaanvraag in de lopende procedure is ingediend.

Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt verleend voor ййn jaar.

Verlenging of wijziging beperking

De verblijfsvergunning onder de beperking ˜verblijf als meerderjarige ex-bama kan ten tijde van de eerste verlenging, indien de houder hiertoe een aanvraag indient, worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking ˜voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 Vb. De geldigheidsduur is dan vijf jaar (zie B16).

§3. Vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken

3.1. Algemeen

Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is, dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling staatloos is en hij geen wedertoelating kan verkrijgen tot het land waar hij eerder zijn gewone verblijfplaats (˜former habitual residence) had.

In deze gevallen kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

3.2. Voorwaarden voor de verblijfsvergunning

Het begrip ˜buiten hun schuld dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en

2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en

3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en

4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en

5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Ad 1.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:

zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit de juiste gegevens verstrekt;

tracht op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen, teneinde Nederland te kunnen verlaten, bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst;

vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend.

Ad 3.

Vereist is dat de vreemdeling om bemiddeling van de DT&V heeft gevraagd. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND of al dan niet sprake is van buitenschuld.

Ad 4.

Hierbij moet gedacht worden aan een verklaring van de ambassade waarin staat dat betrokkene niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel er niet getwijfeld wordt aan de door betrokkene opgegeven identiteit en nationaliteit. Ook kan gedacht worden aan een ambtsbericht van de DT&V aan de IND waaruit blijkt dat de betreffende ambassade weigert een (vervangend) reisdocument te verstrekken hoewel de nationaliteit en identiteit niet worden betwist.

Verschillende landen van herkomst en/of nationaliteiten binnen ййn gezin Indien de leden van ййn gezin verschillende nationaliteiten hebben en/of afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst, dienen zij de bovenstaande stappen te ondernemen om terugkeer voor het gehele gezin naar ййn land te bewerkstelligen. De pogingen dienen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin aldaar de toegang zal worden verleend te worden ondernomen.

Indien objectief is vastgesteld dat gezinsleden buiten hun schuld niet naar ййn en hetzelfde land kunnen terugkeren, kunnen de leden van dat gezin alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

In dit verband wordt onder een ˜gezin verstaan:

1. (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

2. (ййn) ouder(s) met ййn of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen;

3. (ййn) ouder(s) met ййn of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Voorwaarde is dat het gezinsverband al bestond vууrdat de leden Nederland binnenreisden.

3.2.1. Inleiding

Het begrip ˜buiten hun schuld dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van vervangende reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.

3.2.2. Categorieлn vreemdelingen die onder het beleid vallen

Er zijn drie categorieлn vreemdelingen die in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid ten aanzien van vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Deze categorieлn worden hierna uitgewerkt.

3.2.2.1. Vreemdelingen die vruchteloos gepoogd hebben te vertrekken

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en

2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en

3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en

4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten; en

5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Ad 1

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:

zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit de juiste gegevens verstrekt;

tracht op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen, teneinde Nederland te kunnen verlaten, bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst;

vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend.

Ad 3

Vereist is dat de vreemdeling om bemiddeling van de DT&V heeft gevraagd. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND of al dan niet sprake is van buitenschuld.

Ad 4

Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden. Hierbij moet gedacht worden aan een verklaring van de ambassade waarin staat dat betrokkene niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel er niet getwijfeld wordt aan de door betrokkene opgegeven identiteit en nationaliteit. Ook kan gedacht worden aan een ambtsbericht van de DT&V aan de IND waaruit blijkt dat de betreffende ambassade weigert een (vervangend) reisdocument te verstrekken hoewel de nationaliteit en identiteit niet worden betwist.

Verschillende landen van herkomst en/of nationaliteiten binnen ййn gezin Indien de leden van ййn gezin verschillende nationaliteiten hebben en/of afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst, dienen zij de bovenstaande stappen te ondernemen om terugkeer voor het gehele gezin naar ййn land te bewerkstelligen. De pogingen dienen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin aldaar de toegang zal worden verleend te worden ondernomen.

Indien objectief is vastgesteld dat gezinsleden buiten hun schuld niet naar ййn en hetzelfde land kunnen terugkeren, kunnen de leden van dat gezin alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

In dit verband wordt onder een ˜gezin verstaan:

(huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

(ййn) ouder(s) met ййn of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen;

(ййn) ouder(s) met ййn of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Voorwaarde is dat het gezinsverband al bestond vууrdat de leden Nederland binnenreisden.

3.2.2.2. Uitgeprocedeerde Amv

Een uitgeprocedeerde Amv kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid ten aanzien van vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, indien:

de vreemdeling, na een in rechte onaantastbaar geworden beslissing op zijn laatste verblijfsprocedure omtrent verblijf als Amv, drie jaar of langer aaneengesloten en verwijderbaar in Nederland heeft verbleven;

zijn vertrek uit Nederland in die periode van drie jaar of langer niet is bewerkstelligd;

de vreemdeling, na het verlopen van die periode van drie jaar, de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt; en

de vreemdeling voldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek dat ter fine van zijn terugkeer verricht is naar adequate opvang in zijn land van herkomst of derde land.

Van de Amv wordt verwacht dat de Amv voldoende heeft gewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit in het kader van de aanvraag van een vervangend reisdocument. Indien de vreemdeling heeft geweigerd mee te werken aan een leeftijdsonderzoek, of bij medewerking hieraan meerderjarig is gebleken, komt hij niet in aanmerking voor hierbedoelde verblijfsvergunning.

3.2.2.3. Vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken

Voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid ten aanzien van vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken komen tevens in aanmerking vreemdelingen op wie de rechtsplicht rust Nederland te verlaten, maar bij wie door het BMA is vastgesteld dat zij vanwege hun gezondheidstoestand blijvend niet kunnen reizen. Hieronder vallen tevens vreemdelingen bij wie door het BMA voorgeschreven fysieke overdracht aan een medische instelling dan wel behandelaar in het land van herkomst in aansluiting op de reis blijvend niet kan plaatsvinden, zodat zij vanwege hun gezondheidstoestand niet kunnen reizen.

Met een fysieke overdracht aan een medische instelling dan wel behandelaar in aansluiting op de reis wordt bedoeld dat een medische behandeling direct na aankomst gecontinueerd moet worden.

Duidelijk moet zijn dat de vreemdeling en de betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren en gebleken is dat de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is. De conclusie of alle inspanningen zijn verricht, is afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Van de vreemdeling mag, voor zover medisch gezien mogelijk, een coцperatieve houding worden verwacht, in die zin dat hij het vertrek niet door zijn eigen handelen of nalaten frustreert.

De vreemdeling dient alle medewerking te verlenen bij de aanvraag van een vervangend reisdocument, indien hij niet in het bezit is van documenten op grond waarvan de terugkeer mogelijk is.

3.2.3. Vrijstelling mvv

Indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, wordt hij vrijgesteld van het vereiste in het bezit te zijn van een geldige mvv.

3.2.4. Ontheffing van het paspoortvereiste

Indien de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf op grond van het hierboven beschreven beleid, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Hij wordt daarbij ontheven van het paspoortvereiste.

3.3. Afwijzingsgronden

De aanvraag kan ingevolge het bepaalde in artikel 16 Vw worden afgewezen indien:

de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid (zie artikel 16, eerste lid, onder d, Vw en de artikelen 3.77 en 3.78 Vb); en/of

de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan of daaraan niet meewerkt. Het vorenstaande is uiteraard slechts vereist, voor zover de vreemdeling niet behoort tot ййn der categorieлn die is vrijgesteld van het vereiste van het ondergaan van een TBC-onderzoek (zie artikel 16, eerste lid, onder e, Vw en artikel 3.79 Vb). Het bepaalde in B1/4.4 (openbare orde en nationale veiligheid) en B1/4.5 (medisch onderzoek: TBC) is van overeenkomstige toepassing.

Voorts kan de verblijfsvergunning geweigerd worden indien de vreemdeling een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw wegens het toerekenbaar ontbreken van documenten die betrekking hebben op identiteit en nationaliteit.

Verder komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien hij:

zich heeft onttrokken aan het vreemdelingentoezicht, dat wil zeggen, als hij is vertrokken met onbekende bestemming;

op enig moment onjuiste gegevens heeft verstrekt (bij voorbeeld ten aanzien van identiteit en nationaliteit) teneinde te bewerkstellingen dat hij in vreemdelingrechtelijke zin in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren.

3.4. Procedurele bepalingen

3.4.1. Inleiding

De verblijfsvergunning onder de beperking ˜verblijf als vreemdeling die buiten schuld niet uit Nederland kan vertrekken kan hetzij ambtshalve, hetzij op aanvraag worden verleend.

3.4.2. Ambtshalve verlening

Indien tijdens de asielprocedure is gebleken dat een vreemdeling niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, terwijl hij wel heeft aangetoond dat hij in aanmerking komt voor verblijf op grond van het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, wordt, behoudens contra-indicaties, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking ˜verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken ambtshalve verleend. Zie C14/6 voor het toepassen van de ambtshalve toets tijdens de asielprocedure.

3.4.3. De aanvraag

Indien de vreemdeling is uitgeprocedeerd, bijvoorbeeld omdat hij ten tijde van de asielprocedure niet kon aantonen dat hij in aanmerking kwam voor verblijf op grond van het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, maar inmiddels meent dat hij aan de voorwaarden voldoet, kan hij de verblijfsvergunning regulier aanvragen bij de IND (zie artikel 3.33a VV en B1).

3.4.4. Leges

Voor de behandeling van de aanvraag is de vreemdeling leges verschuldigd.

Dit lijdt echter uitzondering indien de vreemdeling door middel van een begeleidende brief door de Minister is uitgenodigd een verblijfsvergunning op grond van dit beleid aan te vragen. Dit kan zich voordoen in die gevallen waarin gedurende het terugkeertraject door de DT&V wordt geconstateerd dat, ondanks de bereidwilligheid van de vreemdeling om mee te werken aan de eigen terugkeer, het niet lukt om de benodigde reisdocumenten ten behoeve van de terugkeer te verkrijgen.

3.4.5. Aard van het verblijfsrecht

De verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken betreft een tijdelijk verblijfsrecht, als bedoeld in artikel 3.5 Vb.

3.5. De verlening van de verblijfsvergunning

3.5.1. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ˜verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. De arbeidsmarktaantekening luidt: ˜arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV.

3.5.2. Ingangsdatum van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling voor het eerst heeft voldaan aan de hierboven weergegeven voorwaarden voor verlening, maar niet eerder dan de datum waarop de (asiel)aanvraag is ingediend.

3.5.3. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van een jaar.

3.6. Gezinshereniging en -vorming

De bepalingen van B2 zijn van toepassing.

3.6.1. Gezinshereniging en -vorming in geval van medische aspecten

De in Nederland verblijvende (huwelijks)partner alsmede het/ de tot het gezin behorende kind(eren) dat/ die afhankelijk is/ zijn van een vreemdeling aan wie in verband met medische gronden een verblijfsvergunning op grond van het buiten schuld beleid is verleend, respectievelijk de verzorgende ouder(s), kunnen in deze situatie met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb worden vrijgesteld van het mvv-vereiste wanneer zij een verblijfsaanvraag indienen.

In afwijking van het bepaalde in B1 wordt deze aanvraag niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Gelet op het bepaalde in artikel 3.13 Vb kunnen deze gezinsleden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat van hen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de periode dat er voor de hoofdpersoon sprake is van een situatie dat hij buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: ˜verblijf bij¦.(naam hoofdpersoon) met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

De arbeidsmarktaantekening luidt, voor zover het geen gemeenschapsonderdaan betreft: ˜arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV.

De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van B16/3 zijn op deze gezinsleden niet van toepassing gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake buiten schuld.

3.7. Verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De geldigheidsduur kan tweemaal met een jaar worden verlengd, indien de vreemdeling nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening.

Indien aan de vreemdeling de vergunning is verleend op het moment dat deze minderjarig was, vormt het enkele meerderjarig worden van de vreemdeling geen grond om te veronderstellen dat de vreemdeling niet langer voldoet aan de voorwaarden voor verlening.

3.8. Intrekking en niet-verlenging van de verblijfsvergunning

Indien gedurende de looptijd van in totaal drie jaar nieuwe informatie beschikbaar komt, waaruit blijkt dat de vreemdeling zich redelijkerwijs alsnog kan begeven naar zijn land van herkomst of een ander land, dient tot intrekking of niet-verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te worden overgegaan.

3.9. De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

De voorwaarden voor verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ˜voortgezet verblijf, als bedoeld in de artikelen 3.51 en 3.52 Vb, zijn uitgewerkt in B16/6.

4. Driejarenbeleid in de asielprocedure

4.1. Inleiding

Met ingang van 1 januari 2003 is het driejarenbeleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Een aanspraak op het driejarenbeleid ontstaat pas op het moment dat de driejarentermijn is vol gemaakt. Aanvragen, ontvangen op 1 januari 2000 of latere datum, komen dus niet op grond van het driejarenbeleid in aanmerking voor inwilliging.

Voor aanvragen, ontvangen vууr 1 januari 2000, blijft het driejarenbeleid wel gelden met dien verstande dat na 1 januari 2003 geen relevante tijd meer wordt opgebouwd.

Het driejarenbeleid is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid. Het enkele tijdsverloop in een procedure omtrent een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel als bedoeld in artikel 28 Vw is geen reden om tot verblijfsaanvaarding over te gaan. Het driejarenbeleid heeft zich gevormd vanuit de volgende overweging: als gevolg van het tijdsverloop in een verblijfsrechtelijke procedure kan, onder omstandigheden, enerzijds bij de vreemdeling de gedachte opkomen dat de Minister in zijn verblijf in Nederland zal berusten en kan anderzijds de Minister in redelijkheid niet meer gebruikmaken van zijn bevoegdheid de vreemdeling verblijf te weigeren.

Toetsing aan het driejarenbeleid komt pas aan de orde als de individuele situatie van de aanvrager geen aanleiding geeft om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. De termijn van drie jaar wordt alleen aan de asielaanvraag gekoppeld. De lange duur van de procedure moet voornamelijk of uitsluitend terug te voeren zijn op effecten van bestuurlijk beleid, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet of nauwelijks invloed heeft gehad op het verloop van de procedure. In dat verband is van belang dat de vreemdeling geen handelingen heeft verricht die het bestuursorgaan of de rechter noodzaken tot het uitstellen van de beslissing (traineren). Daarbij kan gedacht worden aan het (telkenmale) aandragen van informatie die moet worden onderzocht (zie B14/4.4 over de berekening van de termijn).

4.2. Voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.6 Vb, zoals dat luidde vууr 15 mei 2004, kon een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag.

Indien de asielaanvraag is ontvangen vууr 1 januari 2000 kan de verblijfsvergunning nog op grond van deze bepaling worden verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, als bedoeld in artikel 28 Vw is drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk beslist. Ditzelfde geldt voor de aanvraag van een vergunning voor onbepaalde tijd asiel als bedoeld in artikel 33 Vw.
Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift of een beroepschrift (indien geen bezwaar mogelijk was) tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. Ook in deze gevallen moet het gaan om een beslissing, die nog niet onherroepelijk is, terwijl de vreemdeling rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw. Voor reeds afgesloten zaken geldt het beleid dus niet.

b. De vreemdeling moet gedurende deze periode rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw in afwachting van de beslissing op het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van deze aanvraag.
Dit betekent dat de vreemdeling ofwel aansluitend vanaf de datum van de aanvraag tot aan het moment van het vollopen van de driejarentermijn rechtmatig verblijf heeft gehad omdat hij de beslissing op de aanvraag mocht afwachten, ofwel na een rechterlijke uitspraak, waarin het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen of het beroep gegrond is verklaard, geacht wordt de gehele periode van drie jaar rechtmatig verblijf te hebben gehad. Gelet op het feit dat in asielzaken de procedure bij de rechtbank in veel gevallen in Nederland mag worden afgewacht (artikel 82 Vw) en de proceduretijd in die gevallen dus meetelt, zal deze voorwaarde slechts van belang zijn in de uitzonderingsgevallen van artikel 82 Vw en bij het hoger beroep. Indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen dan wel het (hoger) beroep gegrond is verklaard, geldt de tijd vanaf de datum van het verzoekschrift (verzoek om een voorlopige voorziening, (hoger) beroepschrift) als relevante tijd voor het bepalen van de driejarentermijn.
In het geval de rechter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb het bestreden besluit heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand laat, wordt de periode van behandeling van het (hoger) beroep niet alsnog rechtmatig geacht. Eйn van de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing is immers dat er aanspraken kunnen ontstaan op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.

c. Gedurende de relevante periode van drie jaar moet de asielaanvraag nog aan de orde zijn, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet inmiddels een ander verblijfsdoel nastreeft.

4.3. Contra-indicaties

Еr gelden de volgende contra-indicaties:

a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid;

b. er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;

c. de vreemdeling heeft zich zonder geldige reden onttrokken aan het toezicht;

d. de vreemdeling voert (deels) gelijktijdig met de procedure in Nederland een procedure in een ander land;

e. er bestaan ernstige twijfels over de identiteit van de vreemdeling;

f. het door eigen toedoen langdurig procederen.

Ad a.

Voor de toepassing van deze grond is het tijdstip van het plegen van het delict van belang. Indien tijdens de driejarentermijn een strafbaar feit is gepleegd, terzake waarvan een serieuze verdenking is ontstaan (het gaat dan om een misdrijf), dan wordt aangenomen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, tenzij de strafzaak is afgerond zonder veroordeling (sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging). Ook als een transactie heeft plaatsgevonden dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd of als de strafzaak nog niet is afgerond, is er sprake van deze contra-indicatie. Is het delict gepleegd voorafgaand aan de asielaanvraag, of na het verstrijken van de driejarentermijn, dan wordt aansluiting gezocht bij het algemene beleid inzake de weigering van verblijf bij gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid (zie B1/4.4), aangezien het driejarenbeleid ziet op de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie B1/4.10). Is het delict gepleegd op een moment dat er reeds drie jaar en zes maanden (de normale beslistermijn plus de driejarentermijn) verstreken zijn, dan wordt getoetst aan de glijdende schaal (zie B1/5.3.6).

Ad b.

Zie C4/2.5 voor toepassing van deze grond.

Deze contra-indicatie heeft voor het driejarenbeleid geen absoluut karakter in die zin dat altijd een verblijfsvergunning zal worden onthouden. Als de vreemdeling, na confrontatie met de bevindingen van de Minister (bijvoorbeeld op grond van een onderzoek van de Minister van BuZa) toegeeft dat hij op relevante (essentiлle) onderdelen van zijn asielrelaas onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan hij vanaf dat moment relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid opbouwen. Dat geldt niet voor zaken waarin de vreemdeling de resultaten van het onderzoek betwist en vervolgens (op dit onderdeel van de procedure) in het ongelijk wordt gesteld. In dat geval blijft de vreemdeling in feite onjuiste gegevens verstrekken en staat dit (nog steeds) in de weg aan het opbouwen van relevant tijdsverloop.

Ad c.

Uit het gedrag van de vreemdeling moet blijken dat hij kennelijk geen belang meer hecht aan de beslissing op zijn oorspronkelijke aanvraag door (bijvoorbeeld) zijn adres met onbekende bestemming te verlaten of geen contact meer te houden met de bevoegde autoriteiten. Overigens geldt als voorwaarde voor toepassing van deze afwijzingsgrond niet dat de vreemdeling een meldplicht had. De tijd die verstreken is voordat de vreemdeling met onbekende bestemming vertrok, telt niet mee voor het berekenen van de relevante termijn. Pas op het moment dat de vreemdeling zich weer bij de bevoegde autoriteiten meldt, gaat er een nieuwe termijn lopen.

Ad d.

Gelet op de systematiek van de Vw is het voeren van een procedure in een ander land in het algemeen een afwijzingsgrond voor de asielaanvraag. Zolang de procedure in het andere land nog niet is afgerond, neemt de relevante periode voor het driejarenbeleid nog geen aanvang. De reden hiervoor is dat de vreemdeling het in eigen hand heeft om een van de procedures te beлindigen. Zaken waarin wordt geprocedeerd over de vaststelling van de verantwoordelijkheid van een ander land voor de asielaanvraag (op grond van artikel 30, eerste lid, onder a of d, Vw) leveren geen relevante periode op voor het driejarenbeleid, omdat dan door het aanwenden van rechtsmiddelen de verantwoordelijkheid automatisch op Nederland zou overgaan, hetgeen niet in overeenstemming is met het karakter van de onderliggende procedure. In het geval de rechter heeft vastgesteld dat Nederland wel de asielaanvraag moet behandelen, en dus af moet zien van een overdracht van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag, telt de gehele aan die uitspraak voorafgaande procedure mee voor de bepaling van de termijn.

Ad e.

Deze grond is bijvoorbeeld van toepassing indien de vreemdeling zich heeft bediend van verschillende personalia (pseudoniemen) en ten aanzien van geen van deze personalia authentieke documenten heeft overgelegd. Ook hier heeft de vreemdeling het zelf in de hand om aan de twijfel een einde te maken, en zolang hij dat niet doet, levert de verstreken tijd in de procedure geen relevante termijn voor het driejarenbeleid op.

4.4. Berekening termijn

4.4.1. Aanvang termijn

De termijn gaat lopen vanaf de datum van ontvangst van de asielaanvraag door middel van het formulier als bedoeld in artikel 3.108 Vb (zie C11/1.1.1).

De dag van ontvangst van de aanvraag telt dus mee bij de berekening van de termijn.

Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift of een beroepschrift (indien geen bezwaar mogelijk was) tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. In deze gevallen gaat de termijn lopen vanaf de datum van ontvangst van het rechtsmiddel. Let wel, deze procedure staat los van de procedure omtrent de aanvraag van de verblijfsvergunning. Het tijdsverloop van de oorspronkelijke procedure mag niet worden opgeteld bij het tijdsverloop van de intrekkingprocedure.

4.4.2. Einde termijn

Er wordt geen tijdsverloop meer opgebouwd vanaf de datum waarop de beslissing rechtens onaantastbaar wordt. Daarvan zal in beginsel sprake zijn vier weken na de datum waarop de beslissing, met inachtneming van de artikelen 3:40 en 3:41 Awb in werking treedt, als de vreemdeling tenminste binnen de daarvoor gestelde termijn geen beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing.

Indien de vreemdeling beroep heeft ingesteld, eindigt de termijn, behoudens een gegrondverklaring van het beroep met een (partiлle) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan in het geval de vreemdeling de procedure niet in Nederland mocht afwachten, op de datum van de uitspraak, tenzij binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep tegen de uitspraak wordt ingesteld.

Indien de vreemdeling verzet doet tegen de uitspraak in (hoger) beroep wordt geen tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzetschrift ontvangen is, tenzij het verzet gegrond wordt verklaard en het (hoger) beroep vervolgens alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiлle) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Indien de vreemdeling herziening vraagt van de uitspraak in (hoger) beroep wordt evenmin tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzoekschrift wordt ontvangen, tenzij het verzoek om herziening wordt toegewezen en het (hoger) beroep alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiлle) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

4.4.3. Onderbrekingen van de termijn

Bij het berekenen van de termijn worden bepaalde perioden buiten beschouwing gelaten. Het betreft de volgende perioden, waarin:

a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, Vw;

b. de vreemdeling niet in Nederland verblijft, tenzij de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verblijft;

c. de termijn, bedoeld in artikel 42 Vw, met toepassing van artikel 43 Vw is verlengd;

d. onderzoek wordt gedaan naar door de vreemdeling verstrekte gegevens of bescheiden die naar het oordeel van de Minister in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden kunnen leiden.

Ad a.

In onderdeel a is neergelegd dat niet in aanmerking wordt genomen de periode waarin de vreemdeling al rechtmatig verblijf had op grond van een verblijfsvergunning, als gemeenschapsonderdaan of als vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80. Dat betekent dat het verlenen van een verblijfsvergunning, van welke aard ook (met name regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd), of de vaststelling dat de vreemdeling een verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht of het Associatiebesluit 1/80 de opbouw van de relevante tijd stopt. De gehele geldigheidsduur van de verblijfsvergunning telt niet mee, ook al wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van een datum die ligt voor de datum waarop de beschikking, strekkende tot verlening, is genomen. Let wel: in zaken waarin het relevante tijdsverloop moet worden beoordeeld naar de stand van zaken vууr 1 april 2001, en dus moet worden vastgesteld of de driejarentermijn is volgelopen vууr 1 april 2001, is dit op grond van een uitspraak van de Rechtseenheidskamer van de Rechtbank -Gravenhage van 1 november 2000 anders. Indien de vreemdeling in de loop van de procedure reeds in het bezit is gesteld van een andere verblijfstitel ongeacht de vraag of deze verblijfstitel naar zijn aard tijdelijk is of niet, telt die periode niet mee in de opbouw van het relevante tijdsverloop voor de nog openstaande procedure. Buiten beschouwing blijft derhalve de periode vanaf de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de vreemdeling een verblijfstitel wordt toegekend tot en met de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de verblijfstitel wordt ingetrokken dan wel, bij niet verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfstitel, de expiratiedatum daarvan. Bij verzending per post wordt de dag na de verzending als dag van ontvangst gezien, tenzij deze dag valt op een zondag of een algemeen erkende feestdag. In dit laatste geval wordt de dag van ontvangst geacht te zijn de eerstvolgende dag die niet een zondag of algemeen erkende feestdag is. Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat in deze gevallen in twee stappen gekeken wordt naar de driejarentermijn. Eerst wordt bepaald aan de hand van de lijn van bovengenoemde uitspraak – het feitelijk bezit van de verblijfsvergunning – op welke datum de vreemdeling drie jaar relevant tijdsverloop heeft opgebouwd. Indien deze termijn volloopt vууr 1 april 2001, dan is in ieder geval voldaan aan ййn van de voorwaarden van het driejarenbeleid en kan, indien aan de overige voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend. Indien de termijn, op deze wijze berekend, volloopt op of nб 1 april 2001 dan geldt de hoofdregel dat de gehele periode van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet wordt meegeteld.

De verlening van een verblijfsvergunning asiel houdt in dat de vreemdeling heeft gekregen waarom hij heeft gevraagd, en daarmee komt een einde aan de procedure.

Ad b.

In onderdeel b is bepaald dat bij de berekening van de driejarentermijn buiten beschouwing blijft periode waarin de vreemdeling niet in Nederland verbleef. Daarop wordt een uitzondering gemaakt ingeval de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verbleef. Daarvan is in ieder geval sprake indien de vreemdeling voorafgaande aan zijn vertrek van de Korpschef dan wel de Visadienst een verklaring heeft gekregen die recht geeft op terugkeer naar Nederland en hij tijdig, dat wil zeggen voor de aangegeven expiratiedatum, naar Nederland is teruggekeerd. Datzelfde geldt, indien de vreemdeling bijvoorbeeld na afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening uit Nederland vertrekt en daarmee voldoet aan de op hem rustende vertrekplicht, maar de rechtbank zijn beroep vervolgens alsnog gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt. Ook dan ligt het niet voor de hand het verblijf buiten Nederland tegen te werpen. In de uitzondering van onderdeel b komt de ratio tot uiting dat met geoorloofd verblijf buiten Nederland de opbouw van de driejarentermijn niet eindigt. Wel zal, aangezien het verblijf buiten Nederland berust op een keuze van de vreemdeling, de periode van het verblijf in het buitenland niet meetellen.

Ad c.

In onderdeel c is bepaald dat buiten beschouwing blijft de periode waarmee de beslistermijn op grond van het besluitmoratorium is verlengd. De duur van het besluitmoratorium telt niet mee als relevant tijdsverloop bij het bepalen van het recht op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Hierbij zijn de volgende situaties te onderkennen:

1. Het besluitmoratorium is ingesteld na het indienen van de asielaanvraag. In dit geval telt de periode tussen het instellen van het moratorium en de datum van de uiteindelijke beslissing op de aanvraag door het bestuursorgaan niet mee, tot een maximum van ййn jaar.

2. Het besluitmoratorium is ingesteld voor het indienen van de asielaanvraag. In dit geval telt de periode tussen de datum van de aanvraag en de uiteindelijke beslissing op de aanvraag door het bestuursorgaan niet mee.

Het besluitmoratorium kan in een individueel geval nooit langer zijn dan een jaar. Na afloop van de periode van het besluitmoratorium zal de opbouw van de relevante termijn verder gaan.

Ad d.

In onderdeel d is bepaald dat indien de vreemdeling gegevens of bescheiden heeft overgelegd waarnaar onderzoek heeft moeten plaatsvinden, terwijl achteraf blijkt dat die in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden hebben kunnen leiden, deze periode niet meetelt voor de opbouw van de driejarentermijn. De noodzaak tot het verrichten van onderzoek wordt dan beschouwd als voort te vloeien uit een handeling van de vreemdeling, waardoor de extra proceduretijd die met het onderzoek gemoeid is voor rekening van de vreemdeling komt.

Indien het onderzoek redelijkerwijs tot inwilliging van de aanvraag kan leiden, bestaat er geen aanleiding om de termijn van het onderzoek aan de vreemdeling toe te rekenen. In die gevallen zal de gevraagde vergunning in het algemeen worden verleend en is reeds daarom het driejarenbeleid niet van toepassing.

4.5. Aard van de verblijfsvergunning

Op grond van artikel 3.61 Vb (zoals dat luidde vууr 15 mei 2004) kon de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, worden verleend voor vijf jaren. De verblijfsvergunning kon op grond van artikel 3.6 Vb (zoals dat luidde vууr 15 mei 2004) ambtshalve worden verleend. Beide bepaling worden nog toegepast in die gevallen waarin op grond van het overgangsrecht een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid wordt verleend.

Het ontbreken van geldig grensoverschrijdingdocument wordt niet tegengeworpen. De verblijfsvergunning behelst naar zijn aard een niet-tijdelijk doel en kan dan ook uiteindelijk aanspraken op een vergunning voor onbepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 20 Vw opleveren.

In de toelichting op artikel 3.6 Vb werd aangegeven dat in het geval de in dit artikel bedoelde vergunning niet ambtshalve wordt verleend en de vreemdeling zich daar niet mee kan verenigen, deze de eventuele gronden tegen de niet-verlening van de hier bedoelde verblijfsvergunning bij voorkeur in beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag aanvoert. Dit is van belang voor de voortgang van de verblijfsrechtelijke procedure en de samenhang met de asielprocedure.

4.6. Beperking en arbeidsmarktaantekeningen

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ˜tijdsverloop in de asielprocedure.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ˜arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist.

5 [Vervallen per 01-01-2009]


5.1 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.2 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.3 [Vervallen per 01-01-2009]


5.3.1 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.3.2 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.3.3 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.3.4 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.3.5 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.4 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.5 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.6 [Vervallen per 01-01-2009]


5.6.1 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.6.2 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.6.3 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.7 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.8 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]


5.9 [Vervallen per 01-01-2009]


Tekst [Vervallen per 01-01-2009]

Adres:
Hogehilweg 19
1101 CB Amsterdam
The Netherlands
Tel:
+31 (0) 203 697 652
Fax:
+31 (0) 453 700 324
Top