Hoofdstuk 1. Algemene bepalingenHoofdstuk 1. Algemene bepalingen Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan de richtlijn nr. 94/45/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingenArtikel 11. In deze wet wordt verstaan onder: a. lid-staat: een lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; b. richtlijn: de richtlijn nr. 94/45/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PbEG L 254); c. een communautaire onderneming: een onderneming, die sinds twee jaar in ten minste twee lid-staten elk gemiddeld ten minste 150 werknemers en in de lid-staten samen gemiddeld ten minste 1000 werknemers heeft, tenzij zij behoort tot een communautaire groep; d. een communautaire groep: het geheel van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming als bedoeld in artikel 2 en de onderneming of ondernemingen waarover zij de zeggenschap uitoefent en waarvan: 1В°. ten minste twee ondernemingen in verschillende lid-staten zijn gevestigd en 2В°. sinds twee jaar ten minste een onderneming gemiddeld ten minste 150 werknemers in een lid-staat en een andere onderneming gemiddeld ten minste 150 werknemers in een andere lid-staat heeft en 3В°. alle ondernemingen tezamen sinds twee jaar gemiddeld ten minste 1000 werknemers in de lid-staten hebben; e. hoofdbestuur: in het geval van een communautaire onderneming: het bestuur van deze onderneming; in het geval van een communautaire groep: het bestuur van de moederonderneming, bedoeld in artikel 2. 2. Indien een communautaire onderneming haar woonplaats of zetel buiten de lid-staten heeft, wordt als hoofdbestuur aangemerkt: a. een daartoe door de communautaire onderneming aangewezen persoon, belast met de feitelijke leiding van een van haar vestigingen binnen een lid-staat, dan wel, bij gebreke van zodanige aanwijzing: b. degene of degenen die zijn belast met de feitelijke leiding van de vestiging die het grootste aantal werknemers heeft in ййn lid-staat. 3. Indien de moederonderneming, bedoeld in artikel 2, haar woonplaats of zetel buiten de lid-staten heeft, kan zij als haar vertegenwoordiger aanwijzen het bestuur van een groepsonderneming met woonplaats of zetel binnen de lid-staten. Bij gebreke van zulk een aanwijzing wordt het bestuur van de groepsonderneming met woonplaats of zetel binnen de lid-staten die het grootste aantal werknemers heeft in ййn lid-staat, als zodanig aangemerkt. 4. Handelen of nalaten door het hoofdbestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e onderscheidenlijk het derde lid, wordt toegerekend aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die de communautaire onderneming of de moederonderneming onderscheidenlijk de in het derde lid bedoelde groepsonderneming in stand houdt. Artikel 21. In deze wet wordt onder moederonderneming verstaan: de onderneming die binnen een communautaire groep direct of indirect een overheersende zeggenschap kan uitoefenen op een andere onderneming en die zelf geen onderneming is waarover door een andere onderneming direct of indirect een overheersende zeggenschap wordt uitgeoefend. Een onderneming wordt, tenzij het tegendeel blijkt, vermoed moederonderneming te zijn, indien zij: a. meer dan de helft van de leden van het bestuursorgaan of van het leidinggevend dan wel toezichthoudend orgaan van de andere onderneming kan benoemen, of b. meer dan de helft van de stemrechten in de algemene vergadering van de andere onderneming kan uitoefenen of c. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de andere onderneming verschaft. 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden onder de rechten van de moederonderneming ten aanzien van het kapitaal, het stemrecht en de benoeming mede begrepen: a. de overeenkomstige rechten van andere ondernemingen waarop zij overheersende zeggenschap uitoefent; b. de overeenkomstige rechten van personen of organen die handelen onder eigen naam doch voor rekening van de moederonderneming of van een of meer van haar groepsondernemingen. 3. Voor de toepassing van het eerste lid worden de rechten ten aanzien van het kapitaal en het stemrecht niet toegerekend aan een onderneming, indien zij deze voor rekening van anderen houdt. 4. Voor de toepassing van het eerste lid worden stemrechten, verbonden aan verpande aandelen, toegerekend aan de pandhouder, indien hij mag bepalen hoe de rechten worden uitgeoefend. Zijn de aandelen evenwel verpand voor een lening die de pandhouder heeft verstrekt in de gewone uitoefening van zijn bedrijf, dan worden de stemrechten hem slechts toegerekend, indien hij deze in eigen belang heeft uitgeoefend. 5. Geen moederonderneming is een onderneming als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onder a. of c. van Verordening (EEG) 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PbEG L 395). 6. Het recht dat op een onderneming van toepassing is, bepaalt of die onderneming een moederonderneming is als bedoeld in het eerste lid. Indien dat recht niet het recht van een lid-staat is, wordt dat bepaald door het recht dat van toepassing is op de groepsonderneming, waarvan het bestuur de moederonderneming vertegenwoordigt krachtens artikel 1, derde lid. 7. Indien meer ondernemingen van een groep aan een of meer criteria van het eerste lid voldoen, a. wordt de onderneming die voldoet aan het criterium onder a) aangemerkt als moederonderneming, waarbij het benoemingsrecht met betrekking tot het leidinggevend orgaan voorrang heeft; b. heeft, indien toepassing van onderdeel a niet leidt tot aanmerking van ййn onderneming als moederonderneming, het criterium onder b ) voorrang boven dat onder c ); een en ander onverminderd het bewijs dat een andere onderneming een overheersende invloed kan uitoefenen. Artikel 31. In deze wet wordt, voor zover het in Nederland werkzame personen betreft, onder werknemer verstaan: degene die krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaam is in de communautaire onderneming of de communautaire groep, en voor zover het in de overige lid-staten werkzame personen betreft: hetgeen het recht van die lid-staat daaronder verstaat. 2. Voor de toepassing van de artikelen 4, achtste lid, 7, 8, tweede lid, 11, zesde lid, en 19, zevende lid, wordt onder vertegenwoordigers van werknemers verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan krachtens het recht van de lid-staat waarin die werknemers werkzaam zijn; voor Nederland zijn dat ondernemingsraden. Artikel 41. Ten aanzien van de in Nederland werkzame werknemers die lid zijn van een bijzondere onderhandelingsgroep of van een Europese ondernemingsraad dan wel optreden als vertegenwoordigers bij een andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers, gelden het tweede tot en met het zevende lid. 2. Deze werknemers behouden hun aanspraak op loon voor de tijd gedurende welke zij niet de bedongen arbeid hebben verricht ten gevolge van het bijwonen van een vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, dan wel van een vergadering in het kader van de andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging. 3. Voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de vervulling van hun taak, wordt hun in werktijd en met behoud van loon de gelegenheid geboden tot onderling beraad en overleg met andere personen over aangelegenheden waarbij zij in de uitoefening van hun functie zijn betrokken en om scholing en vorming te ontvangen. 4. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en bedrijfsgeheimen die zij in hun hoedanigheid vernemen, alsmede van alle aangelegenheden ten aanzien waarvan hun geheimhouding is opgelegd of waarvan zij, in verband met opgelegde geheimhouding, het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen. Deze verplichting geldt ook voor personen die een functie als bedoeld in het eerste lid vervullen zonder werknemer te zijn. 5. De verplichting tot geheimhouding geldt niet tegenover hem die wordt benaderd voor overleg of als deskundige als bedoeld in de artikelen 12 en 20, mits het hoofdbestuur of degene die de geheimhouding heeft opgelegd, vooraf daarvoor toestemming heeft gegeven en de betrokken persoon schriftelijk heeft verklaard dat hij zich ten aanzien van de betrokken aangelegenheid tot geheimhouding verplicht. In dat geval is ten aanzien van de bedoelde persoon de geheimhoudingsplicht van toepassing. 6. De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beлindiging van de in het eerste lid bedoelde functie, noch door beлindiging van de werkzaamheden van de betrokkene in de onderneming. 7. De werkgever draagt er zorg voor, dat degenen die kandidaat staan of gestaan hebben voor een functie als bedoeld in het eerste lid, alsmede degenen die deze functie vervullen of hebben vervuld, niet uit hoofde hiervan worden benadeeld in hun positie in de onderneming. 8. Iedere in Nederland werkzame werknemer of werknemersvertegenwoordiger kan van de werkgever verlangen dat deze hem een overzicht geeft van het aantal werknemers dat bij de communautaire onderneming of groep werkzaam is, alsmede van de verdeling van deze werknemers over de verschillende lid-staten. 9. De werkgever van een in Nederland werkzame werknemer die is aangewezen of gekozen als lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van een Europese ondernemingsraad doet van die verkiezing of aanwijzing mededeling aan het hoofdbestuur. Artikel 51. Iedere belanghebbende kan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam verzoeken te bepalen dat gevolg dient te worden gegeven aan hetgeen is bepaald bij deze wet, met uitzondering van artikel 4, voor zo ver het tweede lid niet anders bepaalt, of bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 11 of 24. Een bijzondere onderhandelingsgroep of de leden daarvan en een Europese ondernemingsraad, ingesteld krachtens deze wet, kunnen niet in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld. 2. De bijzondere onderhandelingsgroep of de leden daarvan en een Europese ondernemingsraad kunnen aan de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam verzoeken om: a. krachtens artikel 4, vierde en vijfde lid, 11, zevende lid of 19, vijfde lid, opgelegde geheimhouding op te heffen op de grond dat degene die de geheimhouding heeft opgelegd bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het opleggen van geheimhouding had kunnen besluiten; b. degene die informatie heeft geweigerd krachtens artikel 11, zevende lid, of 19, vijfde lid, te verplichten tot het verstrekken van informatie op de grond dat deze bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het weigeren van informatie had kunnen besluiten. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |