Hoofdstuk 11. VerdragenHoofdstuk 11. Verdragen §1. InleidingEr zijn diverse verdragen relevant voor het Nederlandse vreemdelingenrecht. Het internationale recht, waaronder Verdragen, gaat vууr het Nederlandse recht en eist dat de verdragspartij zijn aangegane verplichtingen nakomt. De wijze waarop verdragsbepalingen in de Nederlandse rechtsorde doorwerken wordt echter niet geregeld door het internationale recht; dit is een aangelegenheid van nationaal procedureel recht. Het Nederlandse reguliere vreemdelingenrecht is zo ingericht dat een vreemdeling dient aan te geven in verband met welk verblijfsdoel hij een verblijfsvergunning wenst te verkrijgen. Ieder opgegeven verblijfsdoel brengt op zijn beurt weer een specifiek toetsingskader van voorwaarden en beperkingen met zich mee. Dit laat onverlet dat ingevolge de directe werking van verdragsbepalingen in de Nederlandse rechtsorde aan de vreemdeling in bepaalde gevallen een recht op (voortgezette) toelating toekomt. Artikel 8.26 Vb geeft een overzicht van verdragen. De Minister kan regels stellen over de rechten die vreemdelingen aan de in dit artikel genoemde verdragen kunnen ontlenen. §2. EVRMVoor artikel 8 EVRM wordt verwezen naar B2/10. Voor artikel 3 EVRM wordt verwezen naar deel C. §3. Associatieovereenkomst EG en Turkije, besluit nr. 1/80Op 12 september 1963 is een overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Turkije, namens die EG gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732 EG van de Raad van de EG van 23 december 1963 (PB 1964, 217). De Associatieovereenkomst EG-Turkije heeft ten doel de voortdurende en evenwichtige versterking van de commerciлle en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen, teneinde de levensstandaard van het Turkse volk te verbeteren en in een later stadium de toetreding van Turkije tot de EG te vergemakkelijken. Dit geschiedt door geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen en door de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op te heffen. Op 23 november 1970 is een Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EG-Turkije ondertekend en namens de EG gesloten en goedgekeurd en bevestigd bij verordening 2760/72 van de Raad van de EG van 19 december 1972. Het aanvullend protocol is voor Nederland op 1 januari 1973 in werking getreden. De bij de Associatieovereenkomst EG-Turkije ingestelde Associatieraad heeft op 19 september 1980 Associatiebesluit 1/80 vastgesteld. 3.1. BegunstigdeBesluit nr. 1/80 is van toepassing op Turkse werknemers en hun gezinsleden die op grond van nationale wet- en regelgeving in Nederland rechtmatig verblijf hebben verkregen. Besluit nr. 1/80 is derhalve niet van toepassing op de eerste toelating (zie Hof van Justitie van de EG, 11 november 2004, Cetinkaya C-467/02 en 21 oktober 2003, Abatay e.a., C-317/01 en 369/01, JV 2004, 2). De werknemer en zijn gezinsleden hebben op basis van het nationale vreemdelingenrecht echter veelal aanspraak op voortzetting van verblijf. Besluit nr. 1/80 is daarom in de regel slechts van belang voor de Turkse werknemer en zijn gezinsleden indien zij geen recht op voortzetting van verblijf kunnen ontlenen aan het nationale vreemdelingenrecht. 3.2. Aard van het verblijf van Turkse werknemers en hun gezinsledenTurkse werknemers en hun gezinsleden die voldoen aan de voorwaarden van een bepaling van besluit nr. 1/80 ontlenen hun recht op arbeid, en het daarmee samenhangend recht op verblijf, rechtstreeks aan besluit nr. 1/80. Het recht op verblijf is in die gevallen daarom in beginsel onafhankelijk van de afgifte van een verblijfsvergunning, hetgeen het bestaan van dit (rechtstreeks toegekende) recht slechts bevestigt (zie Hof van Justitie van de EG, 6 juni 1995, Bozkurt, C-434/93 en 16 maart 2000, Ergat, C-329/97; zie artikel 8, aanhef en onder l, Vw). 3.3. Recht op voortzetting van verblijf voor Turkse werknemers3.3.1. BegrippenIn B11/3.3 wordt een aantal begrippen gehanteerd. Hieronder wordt aangegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Werknemer: de persoon die reлle en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij slechts marginaal en bijkomstig van aard zijn. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een (geldelijke) vergoeding ontvangt. Dit is niet anders indien de arbeidsverhouding voortkomt uit sociale wetgeving, de productiviteit van betrokkene gering is, de beloning niet ten minste ter hoogte is van het minimumloon, de vergoeding voor de arbeid geschiedt vanuit publieke middelen als bijvoorbeeld gesubsidieerde banen (zie Hof van Justitie van de EG, 19 november 2002, Kurz, C-188/00 en 26 november 1998, Birden, C-1/97; zie B10/3.2 en B10/3.2.1). Legale arbeidsmarkt: de werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt als zijn arbeidsverhouding rechtens kan worden gelokaliseerd op het grondgebied van Nederland of voldoende nauwe aanknopingspunten met Nederland heeft. Hierbij moet in aanmerking worden genomen: de plaats van aanwerving van de Turkse onderdaan; het grondgebied waarop of van waaruit de arbeid in loondienst wordt verricht; en de toepasselijke nationale wetgeving op het gebied van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid. Verder veronderstelt het begrip legale arbeidsmarkt dat alle Nederlandse wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften terzake toelating en de betreffende arbeid (Wav) zijn nageleefd (zie bovengenoemde zaken Kurz en Birden). Een Turkse onderdaan behoort niet meer tot de legale arbeidsmarkt indien hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden. In dergelijke gevallen moet worden aangenomen dat de arbeidsmarkt definitief is verlaten. Legale arbeid: de arbeid die verricht is gedurende een stabiele en niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt. Dit veronderstelt het bestaan van een niet-omstreden verblijfsrecht (zie bovengenoemde zaken Kurz en Birden). Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake indien de arbeid verricht is tijdens de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning (zie Hof van Justitie van de EG, 16 december 1992, Kus, C-237/91 en 20 september 1990, Sevince, C-192/89) of deze is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens (zie Hof van Justitie van de EG, 5 juni 1997, Kol, C-285/95). De verblijfsrechtelijke grondslag, die het verrichten van arbeid mogelijk maakte, is voor het opbouwen van tijdvakken van legale arbeid niet relevant (zie Hof van Justitie van de EG, 30 september 1997, Gьnaydin, C-36/96). Zo kunnen tijdvakken van legale arbeid worden opgebouwd op grond van een verblijfsvergunning die verband houdt met het doel het verrichten van arbeid in loondienst alsmede voor het doel gezinshereniging of -vorming. 3.3.2. Recht voortzetting verblijfEen Turkse werknemer: a. komt in aanmerking voor voortzetting van verblijf na ййn jaar legale arbeid op grond van een niet-omstreden verblijfsrecht dat hem in staat stelde om deze arbeid te verrichten en indien de werkgever nog ййn jaar werkgelegenheid heeft en in het bezit is gesteld van een TWV (zie artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80); b. heeft na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat (zie artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80); c. heeft na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze (zie artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80). Ad a. De plicht voor een werkgever om in het bezit te zijn van een TWV geldt niet ten aanzien van Turkse onderdanen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten (Zie B1/2.3.2). Beoordeling Bij de beoordeling of de Turkse werknemer recht heeft op voortzetting van verblijf wordt gecontroleerd of: de Turkse werknemer reeds ййn jaar onafgebroken (zie Hof van Justitie van de EG, 29 mei 1997, Eker, C-396/95) bij dezelfde werkgever heeft gewerkt; dezelfde werkgever nog voor ten minste ййn jaar werkgelegenheid heeft voor de Turkse werknemer; en gedurende deze jaren hetzelfde beroep wordt uitgeoefend. De vaststelling of betrokkene aan bovenstaande voorwaarden voldoet, vindt plaats aan de hand van de overgelegde arbeidscontracten, jaarloonopgaven en het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen. Het registratiebericht ontvangt iedere werknemer als bewijs dat de werkgever hem heeft aangemeld bij het UWV. Indien de Turkse werknemer heeft aangetoond dat hij gedurende de periode van ййn jaar voor hetzelfde uitzendbureau of dezelfde inlener heeft gewerkt en uitzicht bestaat op voortzetting van de werkzaamheden, worden deze werkzaamheden meegeteld voor het berekenen van de periode waarin werkzaamheden bij dezelfde werkgever zijn verricht. Hetzelfde geldt voor werkzaamheden die via een detacheringbureau worden verricht. Indien twijfel bestaat of betrokkene voldoet aan bovenstaande drie voorwaarden, dient informatie over de in het verleden afgegeven TWV(en) te worden ingewonnen bij CWI. Chauffeurs Turkse werknemers die werkzaam zijn in het internationaal verkeer als chauffeur, zijn doorgaans in het bezit van een visum (een zogenoemde multiple entry visum) en niet in het bezit van een verblijfsvergunning. Dat betekent niet dat daardoor geen sprake is van legale arbeid (zie hierbovengenoemde zaak Bozkurt). Immers, het bezit van een verblijfsvergunning is slechts een bevestiging van een rechtstreeks door het Associatiebesluit 1/80 toegekend recht en is derhalve geen voorwaarde voor legale arbeid. De door de Turkse chauffeur verrichte werkzaamheden moeten wel verricht zijn op grond van een TWV. Ad b. Op grond van nationaal beleid geldt dat de Turkse werknemer, nadat hij drie jaar onafgebroken legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht, vrije toegang heeft tot iedere arbeid van zijn keuze (zie B5/3.2.2). Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, Associatiebesluit 1/80 reeds na drie jaar legale arbeid van toepassing is. De vaststelling of betrokkene drie jaar legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht vindt plaats op de wijze als vermeld onder a. De Turkse werknemer die drie jaar legale arbeid heeft verricht, heeft daarmee het recht om zijn dienstbetrekking vrijwillig te beлindigen, onder voorwaarde dat hij binnen een redelijke termijn een nieuwe dienstbetrekking vindt en gedurende deze periode blijft behoren tot de legale arbeidsmarkt en geen beroep doet op de publieke middelen. Er is sprake van het blijven behoren tot de legale arbeidsmarkt als betrokkene zich na de vrijwillige beлindiging van zijn dienstbetrekking onmiddellijk inschrijft bij een arbeidsbureau en zich volledig beschikbaar stelt voor het verrichten van werkzaamheden. Indien betrokkene na het verstrijken van de redelijke termijn en ondanks bemiddeling van het arbeidsbureau geen nieuwe dienstbetrekking heeft gevonden, behoort betrokkene nog slechts tot de legale arbeidsmarkt indien hij een reлle en daadwerkelijke kans maakt om binnen een maand tewerkgesteld te worden (zie Hof van Justitie van de EG, 23 januari 1997, Tetik, C-171/95). Ad a, b en c. Bij de berekening van tijdvakken van legale arbeid moet rekening gehouden worden met tijdvakken waarin betrokkene geen arbeid (heeft) verricht (zie artikel 6, tweede lid, Associatiebesluit 1/80). Tijdvakken van inactiviteit die gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van inactiviteit die niet gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Op het moment dat de werkzaamheden worden hervat, wordt weer verder gegaan met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid. Vrijwillige werkloosheid gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid heeft tot gevolg dat reeds opgebouwde rechten verloren gaan. Ook werkloosheid ten gevolge van een detentie heeft gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid tot gevolg dat de reeds opgebouwde rechten verloren gaan. In het geval van hervatting van werkzaamheden, wordt weer van voor af aan begonnen met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid en daarmee de opbouw van rechten. 3.3.3. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschriftVoor zover de aan de vergunning verbonden beperking nog niet luidde: arbeid in loondienst, wordt de beperking (de vergunning) alsnog in die zin gewijzigd, met als aanvulling: bij (naam werkgever) op grond van het Turkse Associatie Verdrag. Een reeds aan de vergunning verbonden beperking verrichten van arbeid in loondienst wordt bij verlenging gehandhaafd en voorzien van dezelfde aanvulling. Arbeidsmarktaantekeningen Voor Turkse onderdanen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten en voldoen aan de in B11/3.3.2 genoemde voorwaarden, geldt in het tweede en derde jaar als arbeidsmarktaantekening: arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Voor alle overige gevallen geldt in het tweede en derde jaar als arbeidsmarktaantekening: arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. Na drie jaar legale arbeid geldt de algemene regel dat de Turkse werknemer vrije toegang heeft tot de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktaantekening luidt: arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Tevens wordt de verblijfsvergunning altijd voorzien van de aantekening: Een meer dan aanvullend beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting. 3.4. Recht op voortzetting van verblijf gezinsleden Turkse werknemersOnder gezinsleden wordt verstaan, de echtgenoot van de Turkse werknemer, hun bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en de bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot, die te hunnen laste zijn (zie Hof van Justitie van de EG, 30 september 2004, Ayaz, C-275/02; zie B10). Gelet op de gelijkstelling in Nederland tussen echtgenoten en geregistreerd partners is hetgeen is bepaald met betrekking tot de echtgeno(o)t(e) ook van toepassing op de geregistreerde partner van een Turkse werknemer. 3.4.1. Nationaal rechtDe nationale regels inzake gezinshereniging en -vorming (zie B2) bieden de gezinsleden in de regel al meteen het recht om te werken en gaan derhalve verder dan waartoe het Associatiebesluit nr. 1/80 verplicht. Verder wordt ingevolge de nationale regelgeving aan het minderjarige gezinslid die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in verband met gezinshereniging bij een persoon met een niet-tijdelijke verblijfsrecht, reeds na een jaar op aanvraag een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf verleend (zie artikel 3.50 Vb en B16). Daarnaast kunnen bovenstaande gezinsleden reeds na drie jaar rechtmatig verblijf hier te lande aanspraak maken op een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf (zie B16/3). Op grond van deze verblijfsvergunning hebben zij ook de vrije toegang tot iedere arbeid van keuze. 3.4.2. Voorwaarden Associatiebesluit 1/80Gezinsleden hebben vrije toegang tot iedere arbeid van hun keuze indien zij: a. een gezinslid zijn van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer; en b. in het kader van gezinshereniging met de Turkse werknemer in Nederland verblijf hebben gekregen; en c. drie jaar legaal wonen in Nederland. Ad a. In artikel 7, Associatiebesluit 1/80 is bepaald onder welke voorwaarden gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Om rechten te kunnen ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 dient de verblijfgever in ieder geval op het moment van toelating van het gezinslid, werknemer in de zin van het Associatiebesluit 1/80 te zijn (geweest). Ad b. De omstandigheid dat het gezinslid in Nederland is geboren en daardoor geen toestemming heeft moeten aanvragen om zich in het kader van de gezinshereniging bij de Turkse werknemer in Nederland te voegen is niet van belang (zie Hof van Justitie van de EG, 11 november 2004, Cetinkaya, C-467/02). Ad c. Legaal wonen: dit begrip veronderstelt dat het gezinslid gedurende de periode van drie respectievelijk vijf jaar onafgebroken daadwerkelijk bij de Turkse werknemer moet wonen (zie Hof van Justitie van de EG, 22 juni 2000, Eyьp, C-65/98). Bij de berekening van deze periode moet echter wel rekening worden gehouden met korte onderbrekingen van het samenleven, waarbij niet de bedoeling bestond om het samenleven op te geven. Hierbij kan gedacht worden aan een afwezigheid van de gemeenschappelijke woonplaats gedurende een redelijke periode waarvoor gegronde redenen zijn dan wel aan onvrijwillig verblijf van minder dan zes maanden dat de betrokkene in zijn land van herkomst heeft doorgebracht (zie Hof van Justitie van de EG, 17 april 1997, Kadiman, C-351/95). Vorenstaande betekent dat de vrije toegang tot de arbeidsmarkt als bepaald in artikel 7, eerste lid, onder b, besluit nr. 1/80 (waarin is bepaald dat de gezinsleden vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben wanneer zij ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen) reeds na drie jaar legaal wonen van toepassing is. Met deze voor de gezinsleden van een Turkse werknemer gunstigere regel wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onder a, Associatiebesluit 1/80. Deze gunstigere regel moet altijd worden toegepast. Na de periode van drie jaar legaal wonen worden ingevolge artikel 7 van het Associatiebesluit 1/80 aan het verblijf van het gezinslid geen voorwaarden meer verbonden. De omstandigheid dat de Turkse werknemer na deze periode niet meer behoort tot de legale arbeidsmarkt of dat de gezinsband is verbroken, heeft geen gevolgen voor het verblijfsrecht van het gezinslid (zie voornoemde zaak Cetinkaya). Dit geldt ongeacht of het gezinslid in het bezit is van een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf. 3.5. Verlies van opgebouwde rechtenDe Turkse werknemers en zijn gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van een van de bepalingen van besluit nr. 1/80, verliezen hun opgebouwde rechten in de volgende gevallen. Vrijwillige werkloosheid Gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid heeft vrijwillige werkloosheid tot gevolg dat reeds opgebouwde rechten verloren gaan (zie B11/3.3.2). Openbare orde en nationale veiligheid Het verblijfsrecht wordt beлindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijk gedrag van betrokkene een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie artikel 14, eerste lid, besluit nr. 1/80; zie Hof van Justitie van de EG, 10 februari 2000, Nazli, C-340/97en zie B10/7.1.1). De omstandigheid dat de Turkse werknemer na drie jaar legale arbeid te hebben verricht een gevangenisstraf ondergaat, heeft niet tot gevolg dat de opgebouwde rechten verloren gaan (zie voornoemde zaak Nazli), ook niet indien de werkgever daarin aanleiding heeft gevonden om de werknemer te ontslaan. Immers, de met de gevangenisstraf gepaard gaande periode van tijdelijke afwezigheid op de arbeidsmarkt belet in de regel niet dat betrokkene nadien weer deelneemt aan het beroepsleven. Dit lijdt slechts uitzondering in geval van het gestelde hierboven. Verlaten van het Nederlandse grondgebied voor langere tijd Het verblijfsrecht gaat verloren indien het grondgebied van Nederland voor zes maanden of langer is verlaten, tenzij deze afwezigheid is gelegen in het vervullen van de militaire dienstplicht (zie bovengenoemde zaak Ergat en B10/7.1). Definitief verlaten van de Nederlandse arbeidsmarkt De door de Turkse werknemer opgebouwde rechten gaan verloren wanneer hij de Nederlandse arbeidsmarkt definitief heeft verlaten en daardoor geen verband meer bestaat tussen (toekomstige) arbeid in loondienst en het daarmee samenhangende recht op verblijf. Daarvan is sprake indien de Turkse werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden (zie de zaken Nazli en Bozkurt). 3.6. Turkse zelfstandigeHet Associatiebesluit 1/80 heeft geen betrekking op Turkse zelfstandigen en zijn gezinsleden. Een Turkse onderdaan die in Nederland wenst te verblijven in verband met het verrichten van arbeid als zelfstandige dient te voldoen aan de algemene voorwaarden voor zelfstandigen, met uitzondering van de voorwaarde dat de leeftijd van 60 jaar nog niet bereikt is (zie B5/7.7). Voorts is niet het communautaire openbare orde-criterium van toepassing is, maar het nationale openbare orde beleid. §4. Het Europees vestigingsverdragHet Europees vestigingsverdrag met Protocol, goedgekeurd bij de wet van 28 oktober 1959 (Stb. 395) en voor Nederland in werking getreden op 21 mei 1969, voorziet in het toekennen van bepaalde voorrechten aan de onderdanen van landen die bij dit Verdrag Partij zijn. Partij bij voornoemd verdrag zijn: Nederland, Belgiл, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Ierland, Italiл, Luxemburg, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. 4.1. BegunstigdeOmdat voor gemeenschapsonderdanen de verblijfsrechten die voortvloeien uit het gemeenschapsrecht gunstiger zijn, is dit Verdrag voor onderdanen van de landen die Partij zijn bij het Verdrag slechts van belang voor zover zij niet (langer) een verblijfsrecht kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Voor onderdanen van Turkije is het verdrag slechts van belang voorzover zij geen aanspraken op voortzetting van verblijf kunnen ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 (zie B11/3). 4.2. WaarborgenHet Europees vestigingsverdrag verschaft de onderdanen van alle bedoelde landen (in de praktijk alleen de Turkse onderdanen) (extra) procedurele waarborgen in geval van voorgenomen verblijfsbeлindiging, bij rechtmatig verblijf (rechtmatig wonen) van ten minste twee (B11/4.2.1) respectievelijk tien jaar (B11/4.2.2). Onder rechtmatig op het grondgebied wonen wordt verstaan het hoofdverblijf in Nederland hebben tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, of onder l, Vw. Verblijf gedurende de vrije termijn (artikel 8, aanhef en onder i, in samenhang met artikel 12 Vw en artikel 3.3 Vb) telt dus voor de berekening van de twee- of tienjarentermijn niet mee. 4.2.1. Twee jaar rechtmatig verblijfEen onderdaan van een Verdragsluitende Partij die langer dan de twee voorafgaande jaren rechtmatig op het grondgebied van enige andere Partij heeft gewoond, wordt niet verwijderd zonder dat hem eerst wordt toegestaan tegen deze verwijdering gronden aan te voeren alsmede zich te wenden tot, en zich te dien einde te doen vertegenwoordigen bij, een bevoegde autoriteit of persoon of ййn of meer speciaal door de bevoegde autoriteiten aangewezen personen. Indien een tot bovenbedoelde categorie behorende vreemdeling voldoet aan de eis van twee jaren rechtmatig wonen, gelden de volgende afwijkingen van het algemeen geldende vreemdelingenrecht: de vreemdeling mag niet worden uitgezet zolang geen beslissing is gegeven op zijn aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. In het geval dat de vreemdeling de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft laten verstrijken zonder een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan in te dienen, kan hij deze bescherming niet inroepen. wanneer het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is beлindigd, mag hij niet worden uitgezet voordat hem vier weken zijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd (zie artikel 62 en 73 Vw). uitzetting blijft achterwege, indien de vreemdeling tijdig bezwaar maakt. de vreemdeling moet worden gehoord, indien de Minister overweegt het bezwaar ongegrond te verklaren. De vreemdeling krijgt dan de gelegenheid zijn belangen te bepleiten bij een bevoegde autoriteit of een of meer door die autoriteit aangewezen personen en zich te dien einde te doen vertegenwoordigen. De vorenvermelde speciale waarborgen gelden niet, indien dwingende overwegingen van nationale veiligheid de uitzetting van de vreemdeling rechtvaardigen. Het begrip dwingende overwegingen van nationale veiligheid dient te worden onderscheiden van het begrip bezwaren uit hoofde van de openbare orde, zoals bedoeld in B1/4.4. 4.2.2. Tien jaar rechtmatig verblijfOnderdanen van een Verdragsluitende Partij, die langer dan tien jaar rechtmatig op het grondgebied van enige andere Partij wonen, kunnen slechts worden verwijderd om redenen van nationale veiligheid dan wel openbare orde of goede zeden van bijzonder ernstige aard (zie artikel 3, derde lid, van het Verdrag). Deze bepaling is niet vertaald in het Vb, maar de algemene regeling van artikel 3.86 en 3.87 Vb geeft – materieel inhoudelijk bekeken – een rechtsbescherming die ten minste even sterk is als de rechtsbescherming die voortvloeit uit het Verdrag. Bij beantwoording van de vraag of de redenen voor verwijdering van bijzonder ernstige aard in de zin van het Verdrag zijn, dient het gedrag van de betrokken persoon gedurende de hele periode van verblijf in aanmerking te worden genomen. Tevens dient rekening te worden gehouden met familiebanden en de duur van het verblijf van de betrokken persoon op het Nederlands grondgebied. Zulks is niet meer dan al geldt ingevolge de algemene regels inzake verblijfsbeлindiging op grond van openbare orde (zie B1/4.4). 4.3. Aantekening in de identiteitspapierenWanneer, door toepassing van dit Verdrag, de uitzetting achterwege blijft, dient in het identiteitspapier van de vreemdeling, al naar gelang het geval, ййn van de aantekeningen voorgeschreven bij artikel 4.29 en 4.34 Vb te worden gesteld. §5. Het Nederlands-Duits VestigingsverdragOp 17 december 1904 is het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag in werking getreden. Het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag voorziet in de mogelijkheid van vrije vestiging van wederzijdse onderdanen in de beide verdragstaten. 5.1. BegunstigdeHet Verdrag is slechts van belang voor Duitse onderdanen die aan het gemeenschapsrecht geen aanspraak op verblijf kunnen ontlenen. Voorts is het Verdrag van belang voor Duitse onderdanen die in Duitsland werken, maar in Nederland (willen gaan) wonen. Overigens heeft verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag niet tot gevolg dat betrokkene rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw verkrijgt. 5.2. VerblijfsvoorwaardenIngevolge het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag wordt in geval van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet tegengeworpen dat niet aan de beperking wordt voldaan, mits betrokkene beschikt over voldoende middelen van bestaan. Met andere woorden, (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan indien: a. de Duitse onderdaan over voldoende middelen van bestaan beschikt; b. geen bezwaren bestaan uit hoofde van de openbare orde. Ad a. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum in de zin van de Wwb. De bron waaruit de middelen komen (erfenis, pensioen, vermogen) is niet van belang, mits daadwerkelijk over de middelen wordt beschikt. De Duitse onderdaan moet gedurende zijn verblijf over deze middelen van bestaan beschikken. Een uitkering krachtens de Wwb wordt niet aangemerkt als middelen van bestaan in de zin van dit Verdrag, omdat toekenning van een dergelijke uitkering in het algemeen en voorzover hier van belang slechts pleegt te geschieden wanneer Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat betrokkene niet in staat is zelf te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan (zie artikel 11 Wwb). Bepaling hoogte netto-inkomen Op grond van de overeenkomst tussen Nederland en Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting zijn Duitse uitkeringen uit de sociale verzekering voor in Nederland wonende Duitsers in principe onderworpen aan de Duitse belastingheffing. Echter, in de praktijk wordt in Duitsland geen loonbelasting op deze uitkeringen ingehouden en wordt evenmin een aanslag Duitse inkomstenbelasting opgelegd, behalve indien nog andere inkomsten uit Duitsland worden genoten. Dit heeft tot gevolg dat in de regel op een in Nederland ontvangen Duitse uitkering door Nederland noch door Duitsland een enkele inhouding heeft plaatsgevonden. Bovenstaande belastingovereenkomst doet echter geen afbreuk aan de bevoegdheid van Nederland om, als woonstaat van de rechthebbende, de uitbetaalde Duitse uitkering op te nemen in de grondslag waarnaar de Nederlandse belasting wordt geheven. Nu een ontvanger van een Duitse uitkering in Nederland vrijwel altijd aangifteplichtig is, is een ontvangen Duitse uitkering niet zonder meer geheel aan te merken als netto-inkomen. Rekening dient immers te worden gehouden met de Nederlandse belasting- en premieheffing over deze uitkering. Ter zake kan overigens vrijstelling van verzekeringsplicht en premiebetaling voor de volksverzekeringen zijn verleend door de SVB. Hoewel het aan betrokkene is om aan te tonen dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van dit verdrag, kunnen eventuele vragen/twijfels bestaan over de daadwerkelijke hoogte van het gestelde netto bedrag. Inlichtingen over (de invloed van) Duitse uitkeringen (op de heffing inkomstenbelasting en/of premie voor de volksverzekeringen) in Nederland kunnen worden verkregen bij het Bureau voor Duitse Zaken te Nijmegen. Ad b. Gevaar voor de openbare orde De verlening van een verblijfsvergunning, evenals verlenging van de geldigheidsduur ervan, kan worden geweigerd in geval van een in rechte onaantastbare strafrechtelijke uitspraak. Weigering kan tevens plaatsvinden in geval de vreemdeling gevaar oplevert voor de nationale veiligheid. Bij aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning wordt daarbij op grond van het bovenstaande afgeweken van artikel 3.77 en 3.78 Vb. In geval van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur is artikel 3.86 en 3.87 Vb onverkort van toepassing. Voor Duitsers die zijn aan te merken als gemeenschapsonderdanen is het communautaire openbare orde-criterium van toepassing (Zie B10). Gevaar voor de volksgezondheid Hier wordt aangesloten bij de lijst van besmettelijke ziekten die als bijlage bij het Vb is gevoegd. Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd Verwezen wordt naar artikel 21 tot en met 27 Vw, hoofdstuk 3, afdeling 3, van het Vb en naar B1/6. 5.3. Beperking en (arbeidsmarkt)aantekeningenDe verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: Verblijf op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag met de arbeidsmarktaantekening: Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. §6. Het Nederlands-Zwitserse Traktaat6.1. InleidingOp 19 augustus 1875 is tussen Nederland en Duitsland in Bern het Nederlands-Zwitsers Traktaat gesloten. Grondslag voor het sluiten van dit Traktaat is gelegen in de wens de vriendschapsbanden tussen Nederland en Zwitserland nauwer aan te halen en de handelsbetrekkingen tussen beide landen te verbeteren en uit te breiden. Op 22 juli 1972 is te Brussel een overeenkomst gesloten tussen de EEG en Zwitserland. Deze overeenkomst vormde aanleiding om het Nederlands-Zwitsers Traktaat aan te passen. Naar aanleiding van een notawisseling tussen de Nederlandse en Zwitserse Regering van respectievelijk 13 juni 1996 en 24 juni 1996 is het Traktaat gewijzigd (Trb. 1996, nr. 217). Het gewijzigd Nederlands-Zwitsers Traktaat is op 10 januari 1997 in werking getreden. Artikel 1 van het Traktaat en het Protocol is daarbij ongewijzigd gebleven en thans nog steeds van kracht. Op 21 juni 1999 is de Overeenkomst EG-Zwitserland tot stand gekomen. Bij wet van 14 september 2001 heeft Nederland deze Overeenkomst goedgekeurd (Stb. 2001, 432) en op 16 november 2001 geratificeerd. De Overeenkomst is per 1 juni 2002 in werking getreden. 6.2. BegunstigdePer 1 juni 2002 worden Zwitserse onderdanen, alsmede hun familie- en gezinsleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten, en die op grond van vorenvermelde Overeenkomst in Nederland verblijven, aangemerkt als gemeenschapsonderdanen. Ten aanzien van Zwitserse onderdanen is dit bepaald bij eerder genoemde wet van 14 september 2001 (Stb. 2001, 432). Voor het verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt verwezen naar B10. Het Nederlands-Zwitsers Traktaat is slechts van belang voor Zwitserse onderdanen die aan de Overeenkomst EG-Zwitserland, over het vrije verkeer van personen geen aanspraak op verblijf kunnen ontlenen. 6.3. Toegang en verblijf in NederlandHet Nederlands-Zwitsers Traktaat voorziet in de mogelijkheid van vrije toegang en vestiging van wederzijdse onderdanen in de beide verdragstaten. Een onderdaan van Zwitserland heeft op grond van het Nederlands-Zwitsers Traktaat recht op een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling van een Nederlander, indien hij zich in Nederland wil vestigen en/of alhier economische activiteiten wil gaan verrichten. In het Protocol is opgenomen dat aan een Zwitsers onderdaan de toegang tot Nederland kan worden geweigerd en hij kan worden verwijderd dan wel uitgezet, indien hij: a. niet beschikt over een paspoort of ander authentiek bewijs van nationaliteit; b. niet over middelen van bestaan beschikt of ten laste van de openbare liefdadigheid komt; of c. een gevaar oplevert voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Ad a. Het Protocol vermeldt als vereiste onder meer paspoort. Daaronder wordt verstaan een geldig nationaal paspoort. Ad b. Openbare liefdadigheid Onder ten laste van de openbare liefdadigheid wordt verstaan ten laste van de publieke middelen. Een uitkering ingevolge de Wwb wordt daarom niet aangemerkt als middelen van bestaan in de zin van dit Verdrag en Protocol. Middelen van bestaan Onder middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor de betrokken categorie (alleenstaande, echtpaar) in de zin van de Wwb. De bron waaruit deze middelen komen (erfenis, pensioen, vermogen) is niet van belang, mits betrokkene zelf maar daadwerkelijk over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan beschikt. Een toezegging hiertoe van een partner is overigens niet voldoende. 6.3.1. Arbeid als zelfstandigeOp een Zwitsers onderdaan, die zich in Nederland wil vestigen om alhier economische activiteiten als zelfstandige te gaan verrichten, is artikel 3.30, eerste lid, onder a en b, Vb niet van toepassing. Dit betekent dat hij niet behoeft te voldoen aan de voorwaarden als genoemd in B5/7.5 en B5/7.7. De aanvraag hoeft dus niet aan het Ministerie van EZ te worden voorgelegd voor een toetsing aan het wezenlijk Nederlands economisch belang. De aanvraag om een verblijfsvergunning wordt echter afgewezen, indien niet is voldaan aan een of meer van de algemene voorwaarden als genoemd in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, Vw en B5/7.3 en B5/7.4. 6.3.2. Arbeid in loondienstOp een onderdaan van Zwitserland, die zich in Nederland wil vestigen voor het verrichten van arbeid in loondienst, is het bepaalde in B10/3 van toepassing. 6.3.3. VestigingEen onderdaan van Zwitserland die geen economische activiteiten verricht en niet op grond van een ander verblijfsdoel in Nederland verblijft, komt op grond van het Nederlands-Zwitsers Traktaat voor verblijf in Nederland in aanmerking indien en zolang hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. 6.4. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschriftDe verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking verblijf op grond van het Nederlands-Zwitserse Traktaat. De arbeidsmarktaantekening luidt: Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting. §7. Europa-overeenkomsten met Bulgarije en RoemeniлDe EG en hun lidstaten hebben met Bulgarije (PB EG 1994, L 358, bladzijde 1) en Roemeniл (PB EG 1994, L 357, bladzijde 1) Europa-overeenkomsten gesloten. Deze Europa-overeenkomsten hadden tot doel een associatie tot stand te brengen om uitbreiding van de handel en economische betrekkingen tussen de verdragspartijen te bevorderen en daarmee de dynamische ontwikkeling en welvaart in Bulgarije en Roemeniл te stimuleren, teneinde de toetreding tot de EG te vergemakkelijken. Door de toetreding van Bulgarije en Roemeniл tot de EU op 1 januari 2007 hebben deze overeenkomsten hun betekenis verloren. Het gemeenschapsrecht, dat is beschreven in B10 Vc, is met ingang van 1 januari 2007 van toepassing op onderdanen van Bulgarije en Roemeniл alsmede hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit. 7.1 [Vervallen per 07-04-2007]
§8. Het Nederlands-Amerikaans VriendschapsverdragHet Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag met bijbehorend Protocol (Trb. 1956, 40) beoogt de handel tussen de beide partijen te vergemakkelijken. 8.1. VerblijfsvoorwaardenOnderdanen van de Verenigde Staten van Amerika mogen in Nederland verblijven: a. teneinde handel te drijven tussen de grondgebieden van de twee partijen en zich bezig te houden met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied (zie artikel II, eerste lid, onder a, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag); b. teneinde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden (zie artikel II, eerste lid, onder b, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag); en c. voor andere doeleinden met inachtneming van de wetten met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen (zie artikel II, eerste lid, onder c, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag). Overigens zijn de onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland onderworpen aan de voor vreemdelingen in het algemeen geldende bepalingen van de Vw inzake toegang en verblijf en inzake de gronden waarop hun verblijf of voortzetting van verblijf kan worden ontzegd (zie artikel II, vierde lid, van het Verdrag). Het laat onverlet om maatregelen toe te passen welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid. Hiermee wordt, voorzover hier van belang, bedoeld maatregelen die zijn voorzien bij de Vw, zoals weigering van de toegang, van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, weigering verlenging van een dergelijke vergunning, alsmede intrekking ervan, weigering van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of intrekking daarvan en ongewenstverklaring. Voor wat betreft de maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid wordt aangesloten bij de lijst van besmettelijke ziekten die als bijlage bij het Vb is gevoegd. Ad b. Bedrijfsuitoefening Onder het begrip bedrijfsuitoefening van een onderneming dient mede te worden verstaan een persoon die een Amerikaanse onderneming in Nederland vertegenwoordigt en in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie werkzaam is (zie artikel 2 van het Protocol). De vrije uitoefening van een beroep valt niet onder het begrip bedrijfsuitoefening van een onderneming (zie artikel 8 van het bijbehorende Protocol). Aanzienlijk kapitaal Hieronder volgt een uitleg van het begrip aanzienlijk kapitaal ten aanzien van de diverse mogelijke ondernemingsvormen (zie circulaire van de Minister van EZ van 4 november 1992, DMO/DCM/ AM92081647): Eenmanszaak: een zodanig kapitaal, dat de ondernemer zelfstandig het bedrijf kan exploiteren. Dit dient per geval te worden bekeken, maar als minimum wordt 4.500 aangehouden. Vennootschap onder firma: ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum 4.500. Commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen bedrijf uit en valt derhalve niet onder het bepaalde in het verdrag. Besloten vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste 18.000, zodat het aanzienlijk kapitaal ten minste 4.500 zal beslaan. Naamloze vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste 45.000, zodat het aanzienlijk kapitaal ten minste 11.250 zal beslaan. Andere ondernemingsvormen: per geval bekijken. Het dient te gaan om eigen kapitaal, niet om geleend geld. Het belegde aanzienlijk kapitaal dient op peil te worden gehouden. Dit houdt in dat het kapitaal nooit lager mag zijn dan het voor de desbetreffende ondernemingsvorm geldende minimum. De vreemdeling dient ter staving van zijn aanvraag recente cijfers over te leggen die zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde externe deskundige. De onderneming dient te zijn ingeschreven in het handelsregister met een omschrijving van het bedrijf of de bedrijven die in de onderneming worden uitgeoefend. 8.2. Arbeid in loondienstIndien een op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag hier te lande verblijvende Amerikaanse vreemdeling (hoofdpersoon) arbeid in loondienst wenst te verrichten, dient wijziging van de vergunning te worden gevraagd en dient de werkgever te beschikken over een TWV (zie B5 en artikel 11 van het bijbehorende Protocol). 8.3. GezinsherenigingAan de echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind – ongeacht hun nationaliteit – van een persoon die op grond van artikel II, eerste lid, onder a of b, van het Verdrag is toegelaten (de hoofdpersoon), kan verblijf worden toegestaan, indien zij hem vergezellen of voor gezinshereniging nareizen. Het verblijf van de echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind van de hoofdpersoon, ongeacht hun nationaliteit, kan met toepassing van artikel 16 Vw worden geweigerd, met uitzondering van het middelenvereiste (artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw). Dit geldt zolang de hoofdpersoon voldoet aan de voorwaarden uit het Verdrag, zowel voor eerste toelating als ook voor de verlengingsaanvraag. 8.4. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschriftHoofdpersoon De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt, al naar gelang de situatie, verleend onder de beperking: arbeid als zelfstandige voor (naam van de onderneming) op grond van het internationaal Vriendschapsverdrag met de arbeidsmarktaantekening: arbeid in loondienst alleen toegestaan indien de werkgever beschikt over TWV; of arbeid in loondienst als vertegenwoordiger van (naam van de vertegenwoordigde) op grond van het internationaal Vriendschapsverdrag met de arbeidsmarktaantekening: arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. Afhankelijke gezinsleden De afhankelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan echtgenoten en de minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking: Verblijf bij (naam hoofdpersoon). De arbeidsmarktaantekening luidt: arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. In alle gevallen wordt tevens toegevoegd: Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting. §9. Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstandHet Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand verplicht de verdragsluitende partijen de wederzijdse onderdanen op gelijke voet als eigen onderdanen recht te geven op sociale en medische bijstand. Partij bij dit verdrag en protocol zijn: Nederland, Belgiл, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland; Ierland, Italiл, Luxemburg, Malta (alleen bij het verdrag), Noorwegen, Portugal, Spanje, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, IJsland en Zweden. Hoewel geen partij bij het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand, heeft Nederland zich ingevolge artikel 13, vierde lid, ESH en artikel 19 Europees verdrag migrerende werknemers verplicht het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand eveneens toe te passen op onderdanen van Polen, Slowakije en Cyprus. Ten aanzien van burgers van de EU heeft Nederland een voorbehoud gemaakt dat inhoudt dat Nederland de verplichting om onderdanen van de andere lidstaten van de EU op gelijke voet met de eigen onderdanen sociale en medische bijstand te verlenen, slechts aanvaard voor zover overeenkomstige verplichtingen voortvloeien uit het EG-Verdrag. 9.1. BegunstigdeDe bepalingen van het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand zijn in het kader van de uitvoering van de Vw slechts van belang voor houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw. De Vw verleent aan houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 20 Vw, een rechtspositie die ten minste even sterk is als die welke zij krachtens het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand hebben. Gelet op het door Nederland bij het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand gemaakte voorbehoud zijn de bepalingen van het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand niet van belang voor burgers van de EU. 9.2. Repatriлring en bijstandOnder repatriлring wordt verstaan verblijfsbeлindiging inclusief uitzetting. Onder het behoeven van bijstand wordt verstaan het beroep doen op de publieke middelen. Een Verdragspartij repatrieert een rechtmatig verblijvende onderdaan van een andere Partij niet om de enkele reden dat hij bijstand behoeft (zie artikel 6 van het Verdrag). Er kan wel tot repatriлring worden overgegaan, indien: a. de betrokken persoon niet voortdurend gedurende ten minste vijf jaren verblijf heeft gehouden, wanneer hij het grondgebied heeft betreden vууr het bereiken van de leeftijd van 55 jaar; of b. niet gedurende ten minste tien jaren verblijf heeft gehouden, in geval hij dat grondgebied heeft betreden na het bereiken van die leeftijd (zie artikel 7 van het Verdrag); of c. sprake is van een andere grond. Ad a en b. Onder rechtmatig verblijf wordt hier – in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag – verstaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met h, alsmede j en l, Vw. Voor de berekening van de bedoelde perioden van vijf en tien jaar telt niet mee de tijd waarin de betrokken vreemdeling bijstand heeft genoten uit publieke fondsen (als bedoeld in de Wet van 27 april 1912 tot regeling van het armbestuur, thans Wwb), tenzij het gaat om medische behandeling voor acute ziekten of medische behandeling van korte duur (zie artikel 14 van het Verdrag). Evenmin telt mee de tijd van verblijf buiten Nederland van zes maanden of meer. Het dienst doen op in Nederland geregistreerde schepen geldt niet als onderbreking van het verblijf (zie artikel 13 van het Verdrag). Als bewijsstuk, erkend voor het verblijf, geldt onder meer het uittreksel uit de GBA. Tegenbewijs door de vreemdeling is toegestaan. Ad c. Er mag tot verblijfsbeлindiging worden overgegaan in geval van verplaatsing hoofdverblijf, het verstrekken van onjuiste gegevens en het niet voldoen aan de beperking of een voorschrift, alsmede wegens de openbare orde (zie artikel 16 Vw, in samenhang met hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 4 en 5, alsmede afdeling 3, paragraaf 2 en 3, Vb en B1). In geval van detentie zal tot verblijfsbeлindiging kunnen worden overgegaan op grond van een inbreuk van de openbare orde, het ontbreken van de middelen van bestaan en het niet voldoen aan de beperking. Waarborgen De vreemdeling die bijstand geniet, mag voortzetting van verblijf slechts worden ontzegd, indien: hij in een staat van gezondheid verkeert die vervoer toelaat (zie artikel 7, onder (a) en (ii), van het Verdrag en artikel 64 Vw); en hij geen bijzondere band met Nederland heeft (zie artikel 7, onder (a) en (iii), van het Verdrag). Hoe korter het verblijf in Nederland, des te eerder zal worden aangenomen dat de vreemdeling geen bijzondere band met Nederland heeft. 9.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschriftAls regel zal aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van de betrokkene steeds een beperking zijn verbonden. Indien ingevolge het Verdrag niet tot verblijfsbeлindiging kan worden overgegaan, wordt de beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd laatstelijk is verleend, gehandhaafd. De op de eerder verleende verblijfsvergunning geplaatste arbeidsmarktaantekening wordt gehandhaafd. Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting. §10. ESHNederland, Turkije en de landen van de EU/EER (zie B10), behoudens Estland, Litouwen en Sloveniл, hebben het ESH geratificeerd. 10.1. BegunstigdeHet ESH is alleen van belang voor Turkse onderdanen, voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 en voorzover zij geen gezins- of familielid zijn van een onderdaan van de EU/EER of Zwitserland. 10.2. Verblijf gezinsleden migrerende werknemerNederland heeft zich ingevolge artikel 19, zesde lid, van het ESH verbonden te waarborgen dat zoveel mogelijk de hereniging van het gezin van een migrerende werknemer, die toestemming heeft gekregen om zich op het grondgebied te vestigen, wordt vergemakkelijkt. Deze bepaling heeft geen rechtstreekse werking (zie ABRvS, 16 april 1984, RV 1984/ 117). Het gezin van een migrerende werknemer wordt geacht ten minste te omvatten zijn echtgenote, en kinderen te zijnen laste die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt (zie de Bijlage bij het ESH, deel II). Dat laat echter onverlet dat voor gezinshereniging, met hier te lande rechtmatig verblijvende Turkse werknemers, aanvullende eisen kunnen worden gesteld indien het gaat om (verruimde) gezinshereniging. Dat betekent dat, voorzover hier van belang, op kinderen tussen de 18 en 21 jaar, die ten laste van de werknemer komen, niet dezelfde regeling behoeft te worden toegepast zoals die geldt voor EU/EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland. 10.3. Intrekking verblijfsvergunningDe verblijfsvergunning van de rechtmatig verblijvende werknemer en zijn gezinsleden kan slechts worden ingetrokken, indien zij een gevaar opleveren voor de nationale veiligheid, of inbreuk maken op de openbare orde of goede zeden (zie artikel 19, achtste lid, van het Handvest). §11. Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemersPartij bij het Verdrag zijn: Nederland, Frankrijk, Italiл, Noorwegen, Portugal, Spanje, Turkije en Zweden. 11.1. BegunstigdeHet Europees Verdrag migrerende werknemers heeft betrekking op onderdanen van een Verdragsluitende Partij die in Nederland werkzaam zijn en rechtmatig verblijf hebben. Het verdrag lijkt met name van belang te zijn voor onderdanen van Turkije en voor vreemdelingen met de nationaliteit van de overige landen, alleen voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het recht van de EU/EER, niet aan het Europees vestigingsverdrag en evenmin aan het Associatiebesluit 1/80. 11.2. Verblijfsvoorwaarden migrerende werknemerDe nationale vreemdelingrechtelijke voorwaarden/voorschriften zijn op deze onderdanen van toepassing. 11.3. GezinsherenigingGizinshereniging met onderdanen die reeds rechtmatig verblijf hebben, is toegestaan volgens nationale procedures. 11.4. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid en werkloosheidEr dient vijf maanden verblijf te worden toegestaan voor het zoeken naar ander werk, revalidatie dan wel herscholing, als bedoeld in artikel 25 van het Verdrag, in geval van: tijdelijke arbeidsongeschiktheid; of onvrijwillige werkloosheid wegens afvloeiing of langdurige ziekte (zie artikel 9, vierde lid, van het Verdrag); onvrijwillige werkloosheid moet dan naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten. Echter, er hoeft geen verblijf te worden toegestaan over een periode die langer is dan die waarover de werkloosheidsuitkering wordt betaald. Een en ander houdt in dat in voorkomende gevallen de geldigheid van de verblijfsvergunning moet worden verlengd tot vijf maanden na intreden van ziekte of werkloosheid, voor het zoeken naar werk, voor omscholing of revalidatie, maar niet langer dan de werkloosheidsuitkering duurt. §12. Overeenkomst EEG-Algerije, Israлl, Jordaniл, Marokko en TunesiлOp 27 april 1976 is te Rabat de samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko ondertekend, die namens de EG is goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2211/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB L 264, blz. 1). Er zijn ook samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Algerije en Tunesiл die soortgelijke bepalingen bevatten als artikel 40, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko. Bovendien zijn in 1995 associatieovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Tunesiл, Israлl en Jordaniл, waarin artikel 64 dezelfde inhoud heeft als artikel 40 van de Samenwerkingsovereenkomst EEG- Marokko. In 1996 is de associatieovereenkomst EEG-Marokko gesloten. 12.1. BelangIn bedoelde overeenkomsten is slechts het beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen neergelegd. Het Hof van Justitie van de EG (2 maart 1999, El-Yassini, C-416/96) heeft geoordeeld dat het in artikel 40, eerste alinea, van de Overeenkomst EEG-Marokko neergelegde beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen, op zich niet tot gevolg heeft dat het de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst verboden is de verlenging van de verblijfstitel van een op het grondgebied van die lidstaat werkzame Marokkaanse migrerende werknemer te weigeren, ook al kan die maatregel naar haar aard niet worden genomen jegens de onderdanen van de betrokken lidstaat. Bovengenoemde jurisprudentie kan ook van belang zijn voor bepaling van de verblijfspositie van vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van Algerije, Israлl, Jordaniл of Tunesiл. Bedoelde overeenkomsten en jurisprudentie leiden echter niet tot aanspraak op (voortzetting van) verblijf voor onderdanen van genoemde landen. §13. Het BuPoOp 11 maart 1979 is voor Nederland in werking getreden het BuPo. 13.1. Begunstigde en belangEen vreemdeling die wettig op het grondgebied verblijft van een Staat die partij is bij dit verdrag, kan slechts uit die Staat worden gezet krachtens een overeenkomstig de wet genomen beslissing (zie artikel 13 van het Verdrag). Het is hem toegestaan, zijn bezwaren tegen zijn uitzetting kenbaar te maken en zijn geval opnieuw te doen beoordelen door en zich met dit doel te doen vertegenwoordigen bij de bevoegde autoriteit dan wel door een of meer personen die daartoe speciaal door de bevoegde autoriteit zijn aangewezen, tenzij dwingende redenen van nationale veiligheid een tegengestelde beslissing rechtvaardigen. §14. Het IVRKOp 8 maart 1995 is voor Nederland het IVRK in werking getreden. 14.1. BegunstigdeHet Verdrag geeft aan een buitenlands kind op zichzelf geen aanspraak op verblijf in Nederland, voorzover de bepalingen van het Verdrag (met name de artikelen 9 en 10) al zijn aan te merken als een ieder verbindende bepalingen die rechtstreekse werking hebben en niet slechts als instructienormen die tot de Staten, die Partij zijn, zijn gericht. Artikel 9 houdt onder meer in dat een kind niet wordt gescheiden van zijn ouders tegen hun wil en schept procedurele waarborgen. Het eerste lid van artikel 10 is de instructie aan de Partijen om aanvragen van het kind om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, te behandelen met welwillendheid, menselijkheid en spoed en ziet daarom niet op het verlenen van een verblijfsvergunning. Het tweede lid van dit artikel, vermeldt weliswaar dat een kind van wie de ouders in verschillende staten verblijven het recht heeft op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten te onderhouden met beide ouders, doch dit artikellid draagt de Partijen slechts op daartoe het recht van het kind en de ouders te eerbiedigen om welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten en het eigen land binnen te gaan. Deze bepalingen laten daarom de mogelijkheid in stand om uit hoofde van nationaal recht eisen te stellen in het kader van verblijf, met name in geval van gezinshereniging. Blijkens jurisprudentie (Rechtbank Den Haag, 25 september 1997, Wieczorek en Rechtseenheidskamer, 25 september 1997, Austin) valt noch uit de tekst, noch uit de wordingsgeschiedenis af te leiden dat door artikel 10 voor de Nederlandse Staat verdergaande verplichtingen bestaan dan hetgeen reeds is neergelegd in het Nederlandse recht en beleid ter zake van gezinsvorming en -hereniging. Evenmin blijkt dat is beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien. In de totstandkomingsgeschiedenis van de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is in de Memorie van Toelichting en een Nota naar aanleiding van het Verslag opgenomen dat hieraan reeds uitvoering is gegeven in de Vw (oud), het Vb (oud), het VV (oud) en de Vc (oud). De verdragsverplichtingen neergelegd in artikel 10 laten onverlet dat met betrekking tot inkomen, onderzoek en termijn van indiening van het verzoek eisen kunnen worden gesteld. De Vw, het Vb, het VV en de Vc beogen daarin geen wijziging te brengen. §15. Onderdanen van SurinameOp 24 november 1980 eindigde de geldigheidsduur van de Overeenkomst Nederland-Suriname 1975. Er is geen nieuwe overeenkomst inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen gesloten, maar bij overeenkomst van 25 februari 1981 is een overlegstructuur met betrekking tot het door beide landen gevoerde vreemdelingenbeleid in het leven geroepen. 15.1. Binnenkomst en verblijfMet betrekking tot de binnenkomst en het verblijf van Surinaamse onderdanen wordt onderscheid gemaakt tussen: degenen die vууr 25 november 1980 Nederland zijn binnengekomen; en degenen die na 24 november 1980 Nederland zijn binnengekomen of binnenkomen. 15.1.1. Binnenkomst vууr 25 november 1980Hoewel de geldigheidsduur van de Overeenkomst Nederland-Suriname 1975 is verstreken op 24 november 1980, zijn de bepalingen van deze Overeenkomst nog van toepassing op bepaalde Surinaamse onderdanen (verkregen rechten). In het algemeen kan worden gesteld dat het vreemdelingen van Surinaamse nationaliteit betreft die vууr 25 november 1980 in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de Overeenkomst Nederland-Suriname 1975. Voor aanvragen door Surinaamse onderdanen (zelfstandigen) met verkregen rechten (zie B5/7.9.1). 15.1.2. Binnenkomst na 24 november 1980Voor deze categorie vreemdelingen zijn de in het algemeen geldende wettelijke bepalingen en voorschriften van toepassing. Het gaat hierbij om: Surinaamse onderdanen die in het kader van (verruimde) gezinshereniging of gezinsvorming naar Nederland komen (zie B2); alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder (zie B2); Surinaamse onderdanen die in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten (zie B5); Surinaamse onderdanen die zich als zelfstandige in economische zin willen vestigen (zie B5); Surinaamse onderdanen die in Nederland een studie of opleiding willen volgen (zie B6). 15.2. Medische behandelingVisum Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling naar Nederland reizen, zal een visum worden verstrekt, mits de financiering van deze behandeling deugdelijk is geregeld. Dit houdt in dat moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten. In beginsel kan geen genoegen worden genomen met een garantverklaring van een referent. Wanneer in Nederland, uit een verklaring van de behandelend geneesheer, mocht blijken dat een verblijf van langer dan drie maanden noodzakelijk is, zal de verblijfstermijn worden verlengd. Bij een verlenging tot maximaal zes maanden wordt het visum verlengd. Verblijf voor medische behandeling Op grond van artikel 3.47, eerste lid, Vb kan aan de Surinaamse onderdaan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) voor dit doel worden verleend, indien hij: a. op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen; en b. voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na inreis medisch noodzakelijk is; en c. de financiering daarvan deugdelijk is geregeld; en d. wordt voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1/4), waaronder met name ook het moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan voor het levensonderhoud van de Surinaamse onderdaan. In deze situatie wordt dus niet getoetst of Nederland het meest aangewezen land is. Over de vraag of de medische behandeling in Nederland noodzakelijk is, adviseert het BMA (zie B8). Voor een Surinaamse onderdaan die op een toeristenvisum Nederland binnenkomt om hier een medische behandeling te ondergaan, gelden naast de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw de bijzondere voorwaarden van artikel 3.46 Vb en B8. 15.2.1. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschriftDe verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: Het ondergaan van medische behandeling met de arbeidsmarktaantekening: Arbeid niet toegestaan. Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting. §16. Het Staatlozenverdrag16.1. BegunstigdeOnder staatloze wordt blijkens het op 28 september 1954 te New York gesloten Staatlozenverdrag verstaan een persoon die door geen enkele staat, krachtens de wetgeving ervan, als onderdaan wordt beschouwd. De voordelen van het Staatlozenverdrag komen niet toe aan staatlozen: die in het land waar zij gevestigd zijn de rechten en verplichtingen hebben, welke aan het bezit van de nationaliteit van dat land zijn verbonden; van wie verondersteld wordt dat zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan; die een ernstig, niet politiek, misdrijf hebben begaan buiten het land van hun vestiging, vууrdat zij tot dat land worden toegelaten. 16.2. Bewijs staatloosheidTen aanzien van de vraag hoe de staatloosheid dient te worden bewezen, bevat het Staatlozenverdrag geen bepalingen. Iedere staat is dus vrij om zelf te bepalen welke bewijzen hij nodig acht om de beweerde staatloosheid van een bepaalde persoon te kunnen aannemen. Het bewijs van de staatloosheid is niet aan bepaalde middelen gebonden en de beoordeling daarvan niet voorbehouden aan een speciaal daarvoor aangewezen rechterlijke of administratieve instantie. 16.3. Belang16.3.1. Uitzetting, afwijzing en intrekking van de aanvraagHet Verdrag verbiedt – behoudens om redenen van openbare of nationale veiligheid – de uitzetting van staatlozen die rechtmatig op het grondgebied van partijen verblijven (zie artikel 31 van het Verdrag en B14/3). Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan een rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw. Gelet op vorenstaande, geldt het volgende: uitzetting dient achterwege te blijven zolang niet is beslist op de door een staatloze ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning. uitzetting dient ook achterwege te blijven wanneer de vreemdeling niet tijdig om verlenging heeft gevraagd. nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is beлindigd, dient hij ingevolge artikel 62 Vw Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten, zodat hij niet wordt uitgezet voordat hem vier weken zijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd. zolang niet is beslist op een tijdig ingediend bezwaarschrift is sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw en blijft uitzetting achterwege. Afwijzing en intrekking van de aanvraag Afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur en het intrekken van een verblijfsvergunning van een staatloze kan slechts geschieden: indien hij onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot het verlenen van een vergunning; indien hij bij herhaling een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan; indien hij bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld wegens een opzettelijk begaan misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd; of indien hij een ernstig gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Uitzondering Het hierboven in deze paragraaf gestelde is niet van toepassing: op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning werd verleend met een geldigheidsduur korter dan de termijn waarbinnen zij op grond van een geldig reispapier kunnen terugkeren naar een land waar hen voordien verblijf was toegestaan; op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking dat het verblijf alleen is toegestaan teneinde hen in staat te stellen toelating in een derde land te verkrijgen; wanneer dwingende redenen van nationale veiligheid uitzetting rechtvaardigen. 16.3.2. ReisdocumentenIndien de vreemdeling een staatloze is in de zin van het Staatlozenverdrag en hij in de vreemdelingenadministratie expliciet als staatloze staat ingeschreven (en dus niet als vreemdeling met onbekende nationaliteit), kan hij op grond van het Staatlozenverdrag een reisdocument voor vreemdelingen krijgen (zie C21/3). Nederlandse reisdocumenten voor vreemdelingen worden verstrekt door de burgemeester van de woonplaats van de aanvrager. In dit geval dient de IND, voordat de gemeente tot verstrekking van een reisdocument kan overgaan, de verblijfsgegevens op het aanvraagformulier te verifiлren en dit formulier, voorzien van een advies, retour te zenden naar de gemeente. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |