Hoofdstuk 5. Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelenHoofdstuk 5. Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen Paragraaf 1. Vrijheidsbeperkende maatregelenArtikel 5.11. De maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wet kan bestaan uit: a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden. 2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt niet opgelegd aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel a, van de Wet en houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap anders dan om redenen van veiligheid. Paragraaf 2. Vrijheidsontnemende maatregelenArtikel 5.21. Voordat de vreemdeling op grond van artikel 59 van de Wet in bewaring wordt gesteld, wordt hij gehoord. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien: a. de vreemdeling reeds op een andere grond in bewaring gesteld is, of b. het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht. 3. Slechts in het geval bedoeld in het tweede lid, onder b, wordt de vreemdeling zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring gehoord. 4. Van het gehoor wordt proces-verbaal opgemaakt. 5. Aan de vreemdeling wordt tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman. Artikel 5.31. De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. 2. Op de voortzetting van de bewaring op een andere grond is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. Artikel 5.41. De bewaring op grond van artikel 59 van de Wet wordt ten uitvoer gelegd op een politiebureau, een cel van de Koninklijke marechaussee, in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid van de Wet. Bij de tenuitvoerlegging van de bewaring wordt de vreemdeling niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging. 2. Indien de tenuitvoerlegging van de bewaring een aanvang neemt op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke marechaussee, wordt zodra dit redelijkerwijs mogelijk is de tenuitvoerlegging voortgezet in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid of artikel 58, eerste lid, van de Wet. 3. De bewaring wordt opgeheven zodra er geen grond meer aanwezig is. Artikel 5.51. Gedurende de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel ingevolge de artikelen 6, tweede lid, 58, eerste lid, of 59, eerste lid, van de Wet, kan de vreemdeling voor korte duur naar elders worden gebracht, wanneer dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de Wet. 2. Van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de vreemdeling zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan diens naaste verwanten of aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is. 3. In geval de vrijheidsontnemende maatregel een minderjarige betreft wordt daarvan, zo daartoe de gelegenheid bestaat, ambtshalve zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over die minderjarige uitoefenen. Artikel 5.6Overeenkomstig door Onze Minister te geven algemene en bijzondere aanwijzingen stelt de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee Onze Minister tijdig vууr het verstrijken van de in artikel 94, eerste lid, van de wet genoemde termijn in kennis van de bewaring dan wel het voortduren daarvan. Artikel 5.71. De aanwijzing bedoeld in de artikelen 57, eerste lid, en 58, eerste lid, van de Wet wordt zoveel mogelijk gegeven bij de beschikking waarbij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet, is afgewezen. De aanwijzing wordt met redenen omkleed. 2. Artikel 5.3 is van overeenkomstige toepassing indien de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, gegeven wordt bij afzonderlijke beschikking. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |