Hoofdstuk II. MinimumloonHoofdstuk II. Minimumloon Artikel 71. Uit de overeenkomst, waarop een dienstbetrekking berust, heeft de werknemer, die de leeftijd van 23 jaar doch niet die van 65 jaar heeft bereikt, voor de arbeid door hem in dien dienstbetrekking verricht, jegens de werkgever aanspraak op een loon ten minste tot het bedrag, bij of krachtens de volgende artikelen onder de benaming minimumloon vastgesteld. 2. Indien daartoe naar Ons oordeel aanleiding bestaat op grond van de ontwikkeling in collectieve arbeidsovereenkomsten ter zake van de leeftijd waarop aanspraak op een loon tenminste tot de in artikel 8, eerste lid, genoemde bedragen ontstaat, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat werknemers beneden de leeftijd van 23 jaar, die de leeftijd van 22 jaar dan wel die de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, eveneens de in het eerste lid bedoelde aanspraak hebben. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat werknemers - dan wel dat werknemers, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie - beneden de leeftijd van 23 jaar of, zo toepassing is gegeven aan het tweede lid, beneden de krachtens dat lid bepaalde leeftijd, die een bij de maatregel aangewezen lagere leeftijd hebben bereikt, eveneens de in het eerste lid bedoelde aanspraak hebben. 4. Beloningen, die de werknemer voor arbeid, door hem in de dienstbetrekking verricht, van derden ontvangt, worden, voor zover zij deel uitmaken van de arbeidsvoorwaarden, voor de toepassing van het bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid bepaalde geacht van de werkgever te zijn ontvangen. 5. Loon waarop de werknemer ingevolge enige wettelijke bepaling uit de overeenkomst, waarop de dienstbetrekking berust, recht heeft over een periode, waarin hij geen arbeid verricht, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid bepaalde aangemerkt als loon voor de arbeid door hem in die dienstbetrekking verricht. Bedragen, waarmede het loon ingevolge die bepaling wordt verminderd, worden voor de toepassing van het bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid bepaalde geacht van de werkgever te zijn ontvangen. Artikel 81. Het minimumloon bedraagt over elke uitbetalingstermijn van: a. een maand of een veelvoud van een maand: 1264,80 [Red: per 1 juli 2010: 1416,00] , onderscheidenlijk een gelijk veelvoud hiervan; b. een week of een veelvoud van een week: 291,90 [Red: per 1 juli 2010: 326,75] , onderscheidenlijk een gelijk veelvoud hiervan; c. een andere tijdsduur: 58,38 [Red: per 1 juli 2010: 65,35] vermenigvuldigd met het aantal van de in die termijn begrepen werkdagen. Onder werkdag wordt verstaan een dag, waarop de werknemer arbeid heeft verricht of waarover hij recht op loon heeft als bedoeld in artikel 7, vijfde lid. 2. Waar in deze wet wordt verwezen naar de in het vorige lid genoemde bedragen, worden als zodanig, indien toepassing is gegeven aan artikel 14, de daarbij laatstelijk in hun plaats gestelde bedragen aangemerkt. 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt het minimumloon voor werknemers aan wie de in artikel 7, eerste lid, bedoelde aanspraak is toegekend bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid van dat artikel, een bij die maatregel vast te stellen percentage van de in het eerste lid van het onderhavige artikel genoemde bedragen. Dit percentage kan voor naar leeftijd en tak van bedrijf of beroep te onderscheiden categorieлn van deze werknemers verschillend zijn. Artikel 9De uitbetaling van het loon aan werknemers, wier dienstbetrekking niet op een arbeidsovereenkomst berust, geschiedt, voor wat het bedrag van het minimumloon betreft, telkens na een kwartaal, tenzij partijen een kortere uitbetalingstermijn zijn overeengekomen. Artikel 101. Onze Minister kan op verzoek van een werkgever of van een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van werkgevers of werknemers het minimumloon van tot een door hem aangewezen categorie behorende werknemers in een onderneming dan wel een tak van bedrijf of beroep voor een door hem te bepalen termijn op lagere dan de krachtens artikel 8 geldende bedragen vaststellen, indien naar zijn oordeel het voortbestaan van of de omvang der bedrijvigheid in die onderneming dan wel die tak van bedrijf of beroep ernstig wordt bedreigd. Aan deze vaststelling kunnen voorwaarden worden verbonden. Op een verzoek wordt niet beslist, zolang niet is gebleken, dat de verzoeker met de naar het oordeel van Onze Minister representatieve organisaties van werknemers onderscheidenlijk werkgevers ter zake overleg heeft gepleegd. 2. Onze Minister kan een besluit van de in het eerste lid bedoelde strekking ten aanzien van tot door hem aangewezen categorieлn behorende werknemers, die uitsluitend of in hoofdzaak huishoudelijke of persoonlijke diensten verrichten in de huishouding van natuurlijke personen, ook ambtshalve nemen. 3. Een besluit tot toepassing van het eerste of het tweede lid ten aanzien van werknemers in een tak van bedrijf of beroep wordt in de Staatscourant bekend gemaakt. Artikel 11Indien bij publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst een periode van afrekening, welke meerdere uitbetalingstermijnen omvat, is vastgesteld, wordt zodanige periode van afrekening voor de toepassing van artikel 8 als uitbetalingstermijn beschouwd. Een periode van afrekening kan ten hoogste twaalf maanden omvatten. Artikel 121. Indien werkgever en werknemer een arbeidsduur zijn overeengekomen, welke korter is dan de normale arbeidsduur, wordt het bedrag, dat krachtens de artikelen 8-11 voor de werknemer als minimumloon geldt, naar evenredigheid verminderd. 2. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen. 3. Onze Minister kan ambtshalve dan wel op gezamenlijk verzoek van een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie van werkgevers en een zodanige organisatie van werknemers voor tot een in zijn besluit aangewezen categorie behorende werknemers een andere arbeidsduur als normale arbeidsduur vaststellen. 4. Voor zover het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld maar afhankelijk is van de uitkomsten van de verrichte arbeid, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur aangemerkt: de tijd, die redelijkerwijs met de uitvoering van de verrichte arbeid is gemoeid. Artikel 13[Vervallen per 01-07-1986] Artikel 141. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a , wordt telkens met ingang van 1 januari door Onze Minister herzien overeenkomstig: a. de helft van de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen in het voorafgaande jaar, is geraamd; en b. het verschil tussen de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het voorafgaande jaar, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan in dat jaar, was geraamd en de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het voorafgaande jaar, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen in dat jaar, nader is geraamd. 2. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a , wordt telkens met ingang van 1 juli door Onze Minister opnieuw herzien overeenkomstig het verschil tussen de helft van de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen in het voorafgaande jaar, was geraamd en de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan in dat jaar, nader is geraamd. 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder ontwikkeling van de contractlonen verstaan: het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in marktsector, gepremieerde en gesubsidieerde sector, en bij de overheid, zoals deze door het Centraal Planbureau wordt bekend gemaakt. 4. Indien de toepassing van het eerste, dan wel het tweede lid zou leiden tot verlaging van het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a , wordt dat bedrag ongewijzigd vastgesteld. Voor zover hierdoor geen toepassing wordt gegeven aan het eerste, dan wel het tweede lid wordt het daarmee gemoeide percentage bij de eerstvolgende herziening en voor zover nodig tevens bij de daarop volgende herzieningen, alsnog in aanmerking genomen. 5. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a , kan met ingang van 1 januari en van 1 juli bij algemene maatregel van bestuur in afwijking van het eerste tot en met het vierde lid worden vastgesteld, naar gelang sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling zodanig dat hiervan schade voor de werkgelegenheid kan worden verwacht dan wel van een zodanige volume-ontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen dat daardoor een betekenende premie- of belastingdrukverhoging noodzakelijk is. 6. Indien per 1 januari toepassing is gegeven aan het vijde lid, blijft per 1 juli van hetzelfde jaar de toepassing van het tweede lid achterwege. Indien echter inmiddels gebleken is dat de grond voor de toepassing van het vijfde lid niet langer aanwezig is, wordt het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a , met ingang van 1 juli van hetzelfde jaar alsnog door Onze Minister herzien overeenkomstig het verschil tussen de ontwikkeling van de contractlonen zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in het Centraal Economisch Plan in dat jaar, is geraamd en de herziening die per 1 januari heeft plaatsgevonden. 7. Indien per 1 juli toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid dan wel het zesde lid, eerste volzin, toepassing heeft gevonden, blijft per 1 januari van het eerstvolgende jaar de toepassing van het eerste lid, onder b, achterwege. 8. Indien een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vijfde lid wordt voorbereid legt Onze Minister het ontwerp van die maatregel met de daarbij behorende nota van toelichting over aan de beide Kamers der Staten-Generaal. De voordracht tot de maatregel kan worden gedaan nadat tien dagen na de overlegging zijn verstreken of zoveel eerder als beide Kamers te kennen hebben gegeven dat geen verdere inlichtingen worden verlangd. 9. Het overeenkomstig het eerste tot en met het vierde en het zesde lid herziene bedrag wordt afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van 0,60. Indien het restbedrag 0,30 bedraagt, geschiedt de afronding naar boven. 10. Bij een herziening overeenkomstig het eerste tot en met het zesde lid worden tevens de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder b en c , herzien en wel in dier voege, dat het onder b genoemde bedrag wordt gesteld op 3/13 en het onder c genoemde bedrag op 3/65 van het herziene bedrag. 11. De overeenkomstig het eerste tot en met het zesde en het tiende lid herziene bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, met dien verstande dat de afronding, bedoeld in het negende lid, bij de eerstvolgende herziening buiten beschouwing blijft. 12. Indien te voorzien valt dat een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vijfde lid niet tijdig voor 1 januari respectievelijk 1 juli tot stand zal kunnen komen, kan Onze Minister bepalen dat de laatstelijk vastgestelde bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, nog gedurende een bij zijn besluit vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden van kracht blijven en kan een algemene maatregel van bestuur in aansluiting op die periode worden vastgesteld. 13. Onze Minister gaat telkens na verloop van een termijn van ten hoogste vier jaar, voor het eerst uiterlijk in 1994, na of er omstandigheden aanwezig zijn die een bijzondere wijziging wenselijk maken van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vervolgens bedragen worden vastgesteld die in de plaats treden van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid. Het achtste lid is van overeenkomstige toepassing. 14. Het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a , wordt bij algemene maatregel van bestuur verlaagd in de mate waarin en met ingang van het tijdstip waarop de minimumvakantiebijslag met toepassing van artikel 15, vierde lid, wordt verhoogd. Het negende, tiende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Wanneer een verlaging op grond van dit lid samenvalt met een bijzondere wijziging op grond van het dertiende lid, worden de in artikel 8, eerste lid, genoemde bedragen in ййn algemene maatregel van bestuur opnieuw vastgesteld en is tevens het achtste lid van overeenkomstige toepassing. 15. Wanneer een bijzondere wijziging of een verlaging op grond van het dertiende en veertiende lid samenvalt met een toepassing van het eerste tot en met het zesde en het tiende lid, worden de in artikel 8, eerste lid, genoemde bedragen in ййn algemene maatregel van bestuur opnieuw vastgesteld, met dien verstande dat in dat geval voor de toepassing van het eerste tot en met het zesde en het tiende lid wordt uitgegaan van de op grond van het dertiende en veertiende lid herziene bedragen. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |