TITEL II. AFSCHAFFING VAN DE CONTROLES AAN DE BINNENGRENZEN EN PERSONENVERKEERTITEL II. AFSCHAFFING VAN DE CONTROLES AAN DE BINNENGRENZEN EN PERSONENVERKEER HOOFDSTUK 1. OVERSCHRIJDING VAN DE BINNENGRENZENArtikel 21. De binnengrenzen mogen op iedere plaats, zonder dat personencontrole wordt uitgeoefend, worden overschreden. 2. Wanneer evenwel de openbare orde of de nationale veiligheid daartoe noopt, kan een Overeenkomstsluitende Partij, na raadpleging van de overige Overeenkomstsluitende Partijen, besluiten dat gedurende een beperkte periode aan de binnengrenzen aan de situatie aangepaste nationale grenscontroles worden uitgeoefend. Vergen de openbare orde of de nationale veiligheid dat onverwijld wordt opgetreden, dan treft de betrokken Overeenkomstsluitende Partij de nodige maatregelen, en stelt zij de overige Overeenkomstsluitende Partijen hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. 3. De afschaffing van de personencontroles aan de binnengrenzen doet geen afbreuk aan het bepaalde in artikel 22, noch aan de uitoefening van politiebevoegdheden door de ingevolge de nationale wetgeving daartoe bevoegde autoriteiten van een Overeenkomstsluitende Partij binnen haar gehele grondgebied, noch aan krachtens de wetgeving van die Partij geldende verplichtingen houder te zijn van titels en documenten of om deze bij zich te hebben en te tonen. 4. De goederencontroles worden verricht overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze Overeenkomst. HOOFDSTUK 2. OVERSCHRIJDING VAN DE BUITENGRENZENArtikel 31. De buitengrenzen mogen in beginsel slechts via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden worden overschreden. Nadere regelingen alsmede de uitzonderingen en de voorwaarden met betrekking tot het kleine grensverkeer, alsook de regels die van toepassing zijn op bijzondere categorieлn van zeeverkeer, zoals de pleziervaart en de kustvisvangst, worden door het Uitvoerend Comité bepaald. 2. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe sancties te stellen op het onbevoegd overschrijden van de buitengrenzen buiten de grensdoorlaatposten en de vastgestelde openingstijden. Artikel 41. De Overeenkomstsluitende Partijen waarborgen dat vanaf 1993 reizigers van vluchten uit derde Staten die op intra-vluchten overstappen vooraf, bij binnenkomst op de luchthaven van aankomst van de buitenvlucht, een personencontrole alsmede een controle op de door hen medegevoerde handbagage dienen te ondergaan. Reizigers van een intra-vlucht die op een vlucht naar derde Staten overstappen dienen vooraf op de luchthaven van vertrek van de buitenvlucht dezelfde controles te ondergaan. 2. De Overeenkomstsluitende Partijen treffen de nodige maatregelen opdat de controles overeenkomstig het bepaalde in lid 1 kunnen worden uitgeoefend. 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 heeft geen betrekking op de controle op de afgegeven ruimbagage; deze controle wordt op de luchthaven van eindbestemming dan wel op de luchthaven van oorspronkelijk vertrek uitgeoefend. 4. Tot het in lid 1 genoemde tijdstip dienen de luchthavens, in afwijking van de omschrijving van binnengrenzen, voor intra-vluchten als buitengrenzen te worden aangemerkt. Artikel 51. Aan een vreemdeling die aan onderstaande voorwaarden voldoet, kan toegang worden verleend tot het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden: a. in het bezit zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument of van de geldige grensoverschrijdingsdocumenten, aangewezen door het Uitvoerend Comité; b. indien vereist, in het bezit zijn van een geldig visum; c. het, zo nodig, overleggen van documenten ter staving van het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden alsmede het beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van oorsprong of voor de doorreis naar een derde Staat, waar de toelating is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven; d. niet ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staan; e. niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van een der Overeenkomstsluitende Partijen. 2. Aan een vreemdeling die niet voldoet aan het geheel van deze voorwaarden, moet de toegang tot het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen worden geweigerd, tenzij een Overeenkomstsluitende Partij op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen een afwijking daarvan noodzakelijk acht. In dat geval dient de toegang te worden beperkt tot het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij die de overige Overeenkomstsluitende Partijen daarvan in kennis moet stellen. De bijzondere bepalingen inzake het asielrecht en het bepaalde in artikel 18 blijven onverlet. 3. De vreemdeling die houder is van een door een Overeenkomstsluitende Partij afgegeven verblijfstitel of terugkeervisum, dan wel zo nodig van beide documenten, dient doorreis te worden verleend, tenzij hij gesignaleerd staat op de nationale signaleringslijst van de Overeenkomstsluitende Partij wier buitengrens hij beoogt te overschrijden. Artikel 61. Het grensoverschrijdend verkeer aan de buitengrenzen is aan de controle van de bevoegde autoriteiten onderworpen. Deze controle wordt uitgeoefend volgens eenvormige beginselen, op grond van nationale bevoegdheden en overeenkomstig het nationale recht, met inachtneming van de belangen van alle Overeenkomstsluitende Partijen voor het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen. 2. De eenvormige beginselen als bedoeld in lid 1 zijn de volgende: a. de personencontrole behelst, naast de controle op de aanwezigheid en de geldigheid van grensoverschrijdingsdocumenten en de toetsing of aan de andere voorwaarden voor binnenkomst, verblijf, het verrichten van arbeid en uitreis is voldaan, tevens onderzoek naar en het voorkomen van gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid van de Overeenkomstsluitende Partijen; deze controles hebben ook betrekking op de voertuigen en de in het bezit van de grenspassanten zijnde voorwerpen; zij worden door iedere Overeenkomstsluitende Partij verricht overeenkomstig de nationale wetgeving, in het bijzonder voor wat betreft de wijze van onderzoek; b. alle personen dienen tenminste een zodanige controle te ondergaan, dat aan de hand van de overgelegde of getoonde reisdocumenten hun identiteit kan worden vastgesteld; c. bij binnenkomst dienen vreemdelingen een grondige controle als bedoeld onder a. te ondergaan; d. bij uitreis vinden de controles plaats die in het belang van alle Overeenkomstsluitende Partijen ingevolge het vreemdelingenrecht en ten behoeve van het onderzoek naar en het voorkomen van gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid van de Overeenkomstsluitende Partijen noodzakelijk zijn; deze controle wordt ten aanzien van vreemdelingen in ieder geval verricht; e. wanneer wegens bijzondere omstandigheden dergelijke controles niet kunnen worden uitgeoefend, dienen prioriteiten te worden gesteld; in dat geval dient in beginsel voorrang te worden gegeven aan de controle op het binnenkomend verkeer boven de controle op het uitgaand verkeer. 3. De bevoegde autoriteiten bewaken de buitengrenzen buiten de grensdoorlaatposten door middel van patrouilles; hetzelfde geldt voor de grensdoorlaatposten buiten de vastgestelde openingstijden. Deze bewaking dient zodanig te worden uitgeoefend, dat er voor het zich onttrekken aan de controles aan de grensdoorlaatposten geen aansporing ontstaat. De wijze van inrichting van de bewaking wordt in voorkomend geval door het Uitvoerend Comité vastgesteld. 4. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe voor de uitoefening van de grenscontroles en de grensbewaking voldoende, gekwalificeerd personeel ter beschikking te stellen. 5. Aan de buitengrenzen wordt een gelijkwaardig niveau van controle in acht genomen. Artikel 7De Overeenkomstsluitende Partijen verlenen elkaar bijstand met het oog op een doelmatige uitvoering van de controle- en bewakingstaken en werken daartoe voortdurend nauw samen. Zij wisselen in het bijzonder alle relevante en belangrijke informatie uit, met uitzondering van persoonsgegevens, tenzij in deze Overeenkomst anders is bepaald, harmoniseren voor zover mogelijk de aan de uitvoerende diensten gerichte instructies en streven naar een uniforme opleiding en bijscholing van het met de controle belaste personeel. Deze samenwerking kan de uitwisseling van contactambtenaren inhouden. Artikel 8Het Uitvoerend Comité neemt de nodige beslissingen met betrekking tot de praktische details van de grenscontrole en de grensbewaking. HOOFDSTUK 3. VISAAfdeling 1. Visa voor kort verblijf Artikel 91. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe een gemeenschappelijk beleid te voeren met betrekking tot het personenverkeer en in het bijzonder met betrekking tot de visumregeling. Zij verlenen elkaar daartoe wederzijdse bijstand. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe in onderling overleg hun visumbeleid verder te harmoniseren. 2. Tegenover derde Staten voor wier onderdanen alle Overeenkomstsluitende Partijen op het tijdstip van ondertekening van deze Overeenkomst een gemeenschappelijke visumregeling hebben of op een later tijdstip in onderling overleg invoeren, kan deze visumregeling slechts in onderling overleg tussen alle Overeenkomstsluitende Partijen worden gewijzigd. Wanneer buitengewone nationale beleidsoverwegingen tot een dringende beslissing nopen, kan een Overeenkomstsluitende Partij, bij wijze van uitzondering, van de gemeenschappelijke visumregeling tegenover een derde Staat afwijken. Zij dient met de overige Overeenkomstsluitende Partijen vooraf in overleg te treden en bij haar beslissing en de daaruit voortvloeiende gevolgen rekening te houden met de belangen van de overige Overeenkomstsluitende Partijen. Artikel 101. Er wordt een eenvormig visum ingesteld dat geldig is voor het grondgebied van alle Overeenkomstsluitende Partijen. Dit visum, waarvan de geldigheidsduur is geregeld in artikel 11, kan voor een periode van ten hoogste drie maanden worden verleend. 2. Tot op het tijdstip van invoering van een dergelijk visum zullen de Overeenkomstsluitende Partijen elkaars nationaal visum erkennen, voor zover de afgifte daarvan geschiedt met inachtneming van de gemeenschappelijke voorwaarden en criteria, welke bij of krachtens de relevante bepalingen van dit Hoofdstuk zijn vastgesteld. 3. In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 behoudt iedere Overeenkomstsluitende Partij zich het recht voor de geldigheid van het visum territoriaal te beperken met inachtneming van de nadere gemeenschappelijke regels, welke bij of krachtens de relevante bepalingen van dit Hoofdstuk zijn vastgesteld. Artikel 111. Het ingevolge artikel 10 ingestelde visum kan zijn: a. een voor een of meer binnenkomsten geldig reisvisum, waarbij, te rekenen vanaf de datum van eerste binnenkomst, noch de duur van een ononderbroken verblijf, noch de totale duur van de achtereenvolgende verblijven meer dan drie maanden per zes maanden mag bedragen; b. een doorreisvisum opgrond waarvan de houder een, twee of bij wijze van uitzondering verscheidene keren door het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen mag reizen om zich naar het grondgebied van een derde Staat te begeven, zonder dat de duur van de doorreis meer dan vijf dagen mag bedragen. 2. Het bepaalde in lid 1 laat onverlet dat een Overeenkomstsluitende Partij in voorkomend geval in de loop van de desbetreffende periode van zes maanden een ander visum verleent waarvan de geldigheid is beperkt tot haar grondgebied. Artikel 121. Het ingevolge artikel 10, lid 1, ingestelde eenvormige visum wordt afgegeven door de diplomatieke en consulaire autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen en, in voorkomend geval, door de bij of krachtens het bepaalde in artikel 17 aangewezen autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen. 2. De voor afgifte van dit visum bevoegde Overeenkomstsluitende Partij is in beginsel de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied het hoofdreisdoel is gelegen. Kan dit doel niet worden bepaald, dan is in beginsel de diplomatieke of consulaire post van de Overeenkomstsluitende Partij van eerste binnenkomst voor de visumafgifte bevoegd. 3. Het Uitvoerend Comité stelt de wijze van toepassing en in het bijzonder de criteria ter bepaling van het hoofdreisdoel vast. Artikel 131. Geen enkel visum mag worden aangebracht in een reisdocument waarvan de geldigheidsduur is verstreken. 2. De geldigheidsduur van het reisdocument moet langer zijn dan die van het visum, rekening houdend met de gebruikstermijn daarvan. Op grond daarvan moet de vreemdeling naar zijn land van oorsprong kunnen terugkeren of zich naar een derde Staat kunnen begeven. Artikel 141. Er mag geen visum worden aangebracht in een reisdocument indien dit voor geen der Overeenkomstsluitende Partijen geldig is. Is het reisdocument slechts voor een of meer Overeenkomstsluitende Partijen geldig, dan dient de geldigheid van het aan te brengen visum tot deze Overeenkomstsluitende Partij of Partijen te worden beperkt. 2. Indien het reisdocument door een of meer Overeenkomstsluitende Partijen niet als een geldig reisdocument" is erkend, kan het visum worden afgegeven in de vorm van een visumverklaring. Artikel 15De visa als bedoeld in artikel 10 mogen in beginsel slechts worden afgegeven, voor zover de vreemdeling aan de in artikel 5, lid 1, onder a., c, d. en e., gestelde voorwaarden voor binnenkomst voldoet. Artikel 16Indien een Overeenkomstsluitende Partij het om een van de in artikel 5, lid 2, genoemde redenen noodzakelijk acht om af te wijken van het in artikel 15 neergelegde beginsel en aan een vreemdeling die niet aan alle in artikel 5, lid 1, genoemde voorwaarden voor binnenkomst voldoet, een visum te verlenen, wordt de geldigheid van dit visum territoriaal beperkt tot het grondgebied van deze Partij, die de overige Overeenkomstsluitende Partijen hiervan in kennis dient te stellen. Artikel 171. Het Uitvoerend Comitéй stelt gemeenschappelijke regels vast voor de behandeling van visumaanvragen, ziet toe op een juiste toepassing van deze regels en past deze aan gewijzigde situaties en omstandigheden aan. 2. Het Uitvoerend Comitéй bepaalt voorts de gevallen waarin de afgifte van een visum afhankelijk is van raadpleging van de centrale autoriteit van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij en, in voorkomend geval, van de raadpleging van de centrale autoriteiten van de overige Overeenkomstsluitende Partijen. 3. Het Uitvoerend Comitéй neemt daarenboven de nodige beslissingen betreffende onderstaande punten: a. de reisdocumenten waarin een visum kan worden aangebracht; b. de met de visumverlening belaste instanties; c. de voorwaarden voor visumverlening aan de grens; d. de vorm, de inhoud, de geldigheidsduur van de visa en de aan de verlening daarvan verbonden legeskosten; e. de voorwaarden voor verlenging en weigering van de onder c. en d. bedoelde visa, met inachtneming van de belangen van alle Overeenkomstsluitende Partijen; f. de wijzen waarop de geldigheid van de visa territoriaal wordt beperkt; g. de beginselen, welke ten grondslag liggen aan de opstelling van een gemeenschappelijke lijst van ter fine van weigering van toegang gesignaleerde vreemdelingen, onverminderd het bepaalde in artikel 96. Afdeling 2. Visa voor verblijf van langere duur Artikel 18De visa voor een verblijf van langer dan drie maanden zijn nationale visa welke door iedere Overeenkomstsluitende Partij overeenkomstig de eigen wetgeving worden afgegeven. Een dergelijk visum geeft de houder daarvan het recht over het grondgebied van de overige Overeenkomstsluitende Partijen door te reizen, ten einde zich te begeven naar het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij die het visum heeft verleend, tenzij hij niet kan voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a., d. en e. bedoelde voorwaarden voor binnenkomst, of gesignaleerd staat op de nationale signaleringslijst van de Overeenkomstsluitende Partij over wier grondgebied hij wenst door te reizen. HOOFDSTUK 4. VOORWAARDEN VOOR REISVERKEER VAN VREEMDELINGENArtikel 191. Vreemdelingen die houder zijn van een eenvormig visum en die het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen op regelmatige wijze zijn binnengekomen, mogen zich, zolang het visum geldig is en voor zover zij aan de in artikel 5, lid 1, onder a., c, d. en e., bedoelde voorwaarden voor binnenkomst voldoen, op het grondgebied van alle Overeenkomstsluitende Partijen vrij verplaatsen. 2. Tot op het tijdstip van instelling van het eenvormige visum mogen vreemdelingen die houder zijn van een door een van deze Partijen verleend visum en die het grondgebied van een van deze Partijen op regelmatige wijze zijn binnengekomen, zolang het visumgeldig is en voor ten hoogste drie maanden te rekenen vanaf de datum van de eerste binnenkomst, zich op het grondgebied van alle Overeenkomstsluitende Partijen vrij verplaatsen, voor zover zij voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a., c, d. en e., bedoelde voorwaarden voor binnenkomst. 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing op visa waarvan de geldigheid territoriaal is beperkt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 3 van deze Titel. 4. Het bepaalde in dit artikel geldt onverminderd het bepaalde in artikel 22. Artikel 201. Vreemdelingen die niet aan de visumplicht zijn onderworpen, mogen zich voor de duur van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden, gerekend vanaf de datum van eerste binnenkomst, op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen vrij verplaatsen, voor zover zij voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a., c, d. en e., bedoelde voorwaarden voor binnenkomst. 2. Het bepaalde in lid 1 doet geen afbreuk aan het recht van iedere Overeenkomstsluitende Partij om in bijzondere omstandigheden of krachtens de bepalingen van een vууr de inwerkingtreding van deze Overeenkomst gesloten bilaterale overeenkomst de verblijfstermijn van drie maanden van een vreemdeling op haar grondgebied te verlengen. 3. Het bepaalde in dit artikel geldt onverminderd het bepaalde in artikel 22. Artikel 211. Vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door een der Overeenkomstsluitende Partijen afgegeven verblijfstitel, mogen zich gedurende een periode van ten hoogste drie maanden op grond van deze titel en van een geldig reisdocument vrij verplaatsen op het grondgebied van de overige Overeenkomstsluitende Partijen, voor zover zij voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a., c. en e., bedoelde voorwaarden voor binnenkomst, en niet gesignaleerd staan op de nationale signaleringslijst van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij. 2. Het bepaalde in lid 1 is eveneens van toepassing op vreemdelingen die houder zijn van een door een der Overeenkomstsluitende Partijen afgegeven tijdelijke verblijfsinstemming en van een door die Partij afgegeven reisdocument. 3. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het Uitvoerend Comité mededeling van de lijst van documenten, welke zij als verblijfstitel of tijdelijke verblijfsinstemming, dan wel als reisdocument in de zin van dit artikel afgeven. 4. Het bepaalde in dit artikel geldt onverminderd het bepaalde in artikel 22. Artikel 221. Vreemdelingen die op regelmatige wijze op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij zijn binnengereisd, dienen zich onder de door ieder van de Overeenkomstsluitende Partijen vastgestelde voorwaarden aan te melden bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied zij binnenkomen. Deze aanmelding kan naar keuze van elke Overeenkomstsluitende Partij hetzij bij binnenkomst, hetzij binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van binnenkomst, in het binnenland geschieden. 2. Vreemdelingen die op het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen verblijven en zich naar het grondgebied van een der overige Overeenkomstsluitende Partijen begeven, dienen aan de in lid 1 neergelegde verplichting te voldoen. 3. Uitzonderingen op het bepaalde in de leden 1 en 2 worden door iedere Overeenkomstsluitende Partij vastgesteld en ter kennis gebracht van het Uitvoerend Comitéй. Artikel 231. De vreemdeling die niet of niet meer voldoet aan de op het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen geldende voorwaarden inzake kort verblijf, dient in beginsel het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen onverwijld te verlaten. 2. Wanneer een vreemdeling over een geldige verblijfstitel of tijdelijke verblijfsinstemming van een andere Overeenkomstsluitende Partij beschikt, dient hij zich onverwijld naar het grondgebied van die Overeenkomstsluitende Partij te begeven. 3. Indien het vrijwillige vertrek van de vreemdeling niet plaatsvindt of indien een vermoeden bestaat dat dit vertrek niet zal plaatsvinden of indien het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling om redenen van openbare orde of nationale veiligheid geboden is, dient de vreemdeling overeenkomstig de in de nationale wetgeving van die Partij neergelegde voorwaarden te worden verwijderd van het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij waar hij werd aangehouden. Indien verwijdering ingevolge de wet niet is toegestaan, kan die Partij de betrokken vreemdeling verblijf toestaan op haar grondgebied. 4. Deze verwijdering kan geschieden naar het land van herkomst van de vreemdeling of naar enig ander land waar diens toelating mogelijk is, in het bijzonder ingevolge de relevante bepalingen van de door de Overeenkomstsluitende Partijen gesloten terugname-overeenkomsten. 5. Het bepaalde in lid 4 doet geen afbreuk aan de nationale bepalingen inzake het asielrecht, de bepalingen van het Verdrag van Genиve van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, alsmede het bepaalde in lid 2 van dit artikel en in artikel 33, lid 1, van deze Overeenkomst. Artikel 24Onder voorbehoud van de door het Uitvoerend Comité te bepalen passende criteria en praktische regelingen, compenseren de Overeenkomstsluitende Partijen onderling het financiлle onevenwicht dat uit de in artikel 23 bedoelde verplichte verwijdering voortvloeit, wanneer deze verwijdering niet op kosten van de vreemdeling kan geschieden. HOOFDSTUK 5. VERBLIJFSTITELS EN SIGNALERING TER FINE VAN WEIGERINGArtikel 251. Wanneer een Overeenkomstsluitende Partij overweegt een verblijfstitel af te geven aan een ter fine van weigering gesignaleerde vreemdeling, treedt zij vooraf in overleg met de signalerende Overeenkomstsluitende Partij en houdt zij rekening met de belangen van deze Partij; de verblijfstitel wordt slechts om ernstige redenen, in het bijzonder uit humanitaire overwegingen of ingevolge internationale verplichtingen, afgegeven. Wanneer de verblijfstitel wordt afgegeven, gaat de signalerende Overeenkomstsluitende Partij over tot intrekking van de signalering, doch kan zij de vreemdeling op haar nationale signaleringslijst opnemen. 2. Wanneer blijkt dat een vreemdeling die houder is van een door een der Overeenkomstsluitende Partijen afgegeven geldige verblijfstitel, ter fine van weigering is gesignaleerd, treedt de signalerende Overeenkomstsluitende Partij in overleg met de Overeenkomstsluitende Partij die de verblijfstitel heeft afgegeven ten einde na te gaan of er voldoende grond is voor intrekking van de verblijfstitel. Wanneer de verblijfstitel niet wordt ingetrokken, gaat de signalerende Overeenkomstsluitende Partij over tot intrekking van de signalering, doch kan zij de vreemdeling op haar nationale signaleringslijst opnemen. HOOFDSTUK 6. BEGELEIDENDE MAATREGELENArtikel 261. Onverminderd de verplichtingen ingevolge het Verdrag van Genиve van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich ertoe in hun nationale wetgeving onderstaande regelingen op te nemen: a. wanneer een vreemdeling de toegang tot het grondgebied van een van de Overeenkomstsluitende Partijen wordt geweigerd, is de vervoerder die hem door de lucht, over zee of over land tot aan de buitengrens heeft gebracht, verplicht hem onverwijld terug te nemen; op verzoek van de grensbewakingsautoriteiten dient de vervoerder de vreemdeling terug te brengen naar de derde Staat van waaruit hij werd vervoerd, naar de derde Staat die het reisdocument waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven of naar iedere andere derde Staat waar zijn toelating is gewaarborgd; b. de vervoerder is verplicht de nodige maatregelen te treffen om zich ervan te vergewissen dat de per luchtvaartuig of per schip vervoerde vreemdeling in het bezit is van de voor binnenkomst op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen vereiste reisdocumenten. 2. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe, onverminderd de verplichtingen ingevolge het Verdrag van Genиve van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, in overeenstemming met hun Grondwettelijk recht, ten aanzien van vervoerders die vreemdelingen uit derde Staten door de lucht of over zee naar hun grondgebied vervoeren, zonder dat dezen in het bezit zijn van de vereiste reisdocumenten, sancties in te voeren. 3. Het bepaalde in lid 1, onder b., en in lid 2 is van toepassing op de vervoerders die internationaal vervoer van groepen van personen per autobus verrichten, met uitzondering van het grensverkeer. Artikel 271. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe te voorzien in passende sancties jegens eenieder die een vreemdeling uit winstbejag helpt of poogt te helpen het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen binnen te komen of aldaar te verblijven, zulks in strijd met de wetgeving van deze Partij betreffende de binnenkomst en het verblijf van vreemdelingen. 2. Krijgt een Overeenkomstsluitende Partij kennis van feiten als bedoeld in lid 1 waardoor het recht van een andere Overeenkomstsluitende Partij wordt geschonden, dan informeert zij laatstgenoemde Partij daarover. 3. De Overeenkomstsluitende Partij die om reden van een schending van haar recht een andere Overeenkomstsluitende Partij verzoekt feiten als bedoeld in lid 1 te vervolgen, dient door middel van een officiлle aangifte of door een verklaring van de bevoegde autoriteiten te verklaren welke wettelijke bepalingen werden overtreden. HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDELIJKHEID VOOR DE BEHANDELING VAN ASIELVERZOEKENArtikel 28De Overeenkomstsluitende Partijen bevestigen opnieuw hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Genиve van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, zonder enige geografische beperking van het toepassingsgebied van deze akten, en hun verbintenis om met de diensten van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen samen te werken voor de toepassing van deze akten. Artikel 291. De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe elk door een vreemdeling op het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen ingediend asielverzoek te behandelen. 2. Deze verplichting leidt er niet toe dat in alle gevallen die Overeenkomstsluitende Partij de asielzoeker de binnenkomst of het verblijf op haar grondgebied moet toestaan. Iedere Overeenkomstsluitende Partij behoudt het recht om asielzoekers, op grond van haar nationaal recht en met inachtneming van haar internationale verplichtingen, de toegang te weigeren of hen te verwijderen naar een derde Staat. 3. Voor de behandeling van een asielverzoek is uitsluitend een Overeenkomstsluitende Partij verantwoordelijk, ongeacht de Overeenkomstsluitende Partij tot wie de vreemdeling zijn asielverzoekricht. De verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij wordt op grond van de in artikel 30 neergelegde criteria bepaald. 4. Onverminderd het bepaalde in lid 3 blijft iedere Overeenkomstsluitende Partij bevoegd om ingeval van bijzondere redenen, in het bijzonder die ontleend aan het nationale recht, een asielverzoek te behandelen, zelfs wanneer de verantwoordelijkheid, in de zin van deze Overeenkomst, op een andere Overeenkomstsluitende Partij rust. Artikel 301. De voor de behandeling van een asielverzoek verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij wordt als volgt vastgesteld: a. wanneer een Overeenkomstsluitende Partij aan de asielzoeker een visum, ongeacht van welke aard, of een verblijfstitel heeft verleend, is zij verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek; wanneer het visum is afgegeven op grond van een machtiging van een andere Overeenkomstsluitende Partij is de Overeenkomstsluitende Partij die de machtiging heeft verleend, verantwoordelijk; b. wanneer verscheidene Overeenkomstsluitende Partijen de asielzoeker een visum, ongeacht van welke aard, of een verblijfstitel hebben verleend, is de Overeenkomstsluitende Partij van wier visum of verblijfstitel de geldigheidsduur het laatst verstrijkt, verantwoordelijk; c. zolang de asielzoeker het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen niet heeft verlaten, blijft de overeenkomstig a. en b., vastgestelde verantwoordelijkheid bestaan, ook wanneer de geldigheidsduur van het visum, ongeacht van welke aard, of van de verblijfstitel is verstreken ; wanneer de asielzoeker na verlening van het visum of de verblijfstitel het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen verlaat, blijft de hieruit overeenkomstig het bepaalde onder a. en b. voortvloeiende verantwoordelijkheid bestaan, tenzij het visum of de verblijfstitel inmiddels volgens de nationale wetgeving niet meer geldig zijn; d. wanneer de asielzoeker door de Overeenkomstsluitende Partijen van de visumplicht is vrijgesteld, is de Overeenkomstsluitende Partij, via wier buitengrens de asielzoeker het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen is binnengekomen, verantwoordelijk; e. wanneer de asielzoeker het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen is binnengekomen zonder in het bezit te zijn van een of meer geldige, door het Uitvoerend Comité aangewezen grensoverschrijdingsdocumenten, is de Overeenkomstsluitende Partij via wier buitengrens de asielzoeker het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen is binnengekomen, verantwoordelijk; f. wanneer een vreemdeling wiens asielverzoek reeds in behandeling is genomen door een der Overeenkomstsluitende Partijen, een nieuw verzoek indient, is de Overeenkomstsluitende Partij die het asielverzoek in behandeling heeft, verantwoordelijk; g. wanneer een vreemdeling wiens eerder asielverzoek door een der Overeenkomstsluitende Partijen reeds is afgehandeld, een nieuw asielverzoek indient, is de Overeenkomstsluitende Partij waar het eerdere asielverzoek werd behandeld, verantwoordelijk, indien de asielzoeker het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen niet heeft verlaten. 2. Wanneer een Overeenkomstsluitende Partij een asielverzoek op grond van artikel 29, lid 4, in behandeling heeft genomen, is de krachtens het bepaalde in lid 1 verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij van haar verplichting ontheven. 3. Wanneer de verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij niet op grond van de in de leden 1 en 2 genoemde criteria kan worden bepaald, is de Overeenkomstsluitende Partij bij wie het asielverzoek werd ingediend, verantwoordelijk. Artikel 311. De Overeenkomstsluitende Partijen streven ernaar zo spoedig mogelijk vast te stellen wie van hen verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. 2. Wordt een asielverzoek gericht aan een Overeenkomstsluitende Partij die op grond van artikel 30 niet verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan, dan kan die Overeenkomstsluitende Partij, wanneer de vreemdeling zich op haar grondgebied bevindt, de verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij verzoeken de asielzoeker, ter behandeling van diens asielverzoek, over te nemen. 3. De verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij is verplicht de in lid 2 bedoelde asielzoeker over te nemen, indien het verzoek is gedaan binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van indiening van het asielverzoek. Indien het verzoek niet binnen deze termijn is gediend, is de Overeenkomstsluitende Partij bij welke het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek. Artikel 32De voor de behandeling van een asielverzoek verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij behandelt dit overeenkomstig haar nationale recht. Artikel 331. Wanneer de asielzoeker zich gedurende de asielprocedure op onregelmatige wijze op het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij bevindt, is de verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij verplicht hem terug te nemen. 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing wanneer de andere Overeenkomstsluitende Partij de asielzoeker een verblijfstitel met een geldigheidsduur van een jaar of meer heeft verleend. In dit geval gaat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek op de andere Overeenkomstsluitende Partij over. Artikel 341. De verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij is verplicht tot terugneming van de vreemdeling wiens asielverzoek definitief is afgewezen en die zich naar het grondgebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij heeft begeven zonder tot verblijf aldaar gemachtigd te zijn. 2. Het bepaalde in lid 1 vindt geen toepassing wanneer de verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij de vreemdeling uit het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen had verwijderd. Artikel 351. De Overeenkomstsluitende Partij die een vreemdeling de vluchtelingenstatus heeft verleend en hem verblijf heeft toegestaan, dient de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek van een lid van diens gezin te dragen, voor zover betrokkenen daarmee instemmen. 2. Het in lid 1 bedoelde gezinslid is de echtgenoot van de vluchteling, het ongehuwde kind van de vluchteling beneden de achttien jaar of, indien de vluchteling een ongehuwd kind beneden de achttien jaar is, diens vader of moeder. Artikel 36Iedere voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij kan in geval van redenen van humanitaire aard, met name op grond van familiebanden of op culturele gronden, een andere Overeenkomstsluitende Partij verzoeken de verantwoordelijkheid over te nemen, voor zover betrokkene zulks wenst. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij beoordeelt of aan dat verzoek gevolg kan worden gegeven. Artikel 371. De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen lichten elkaar wederzijds zo spoedig mogelijk in omtrent: a. nieuwe regelingen of maatregelen terzake van het asielrecht of de behandeling van asielzoekers, en wel uiterlijk op het tijdstip van inwerkingtreding daarvan; b. de statistische gegevens aangaande het aantal binnenkomende asielzoekers per maand met opgave van de belangrijkste landen van herkomst en de beslissingen op asielverzoeken, voor zover deze beschikbaar zijn; c. het ontstaan van nieuwe groepen asielzoekers of een aanzienlijke toeneming van bepaalde groepen asielzoekers, alsmede de dienaangaande beschikbare gegevens; d. essentiлle beslissingen op het gebied van het asielrecht. 2. Met het oog op een gemeenschappelijke beoordeling werken de Overeenkomstsluitende Partijen bovendien nauw samen ten aanzien van het inwinnen van informatie omtrent de situatie in het land van herkomst van de asielzoekers. 3. Aanwijzigingen van een Overeenkomstsluitende Partij om vertrouwelijke behandeling van de door haar verstrekte informatie dienen door de overige Overeenkomstsluitende Partijen te worden opgevolgd. Artikel 381. Iedere Overeenkomstsluitende Partij verstrekt iedere andere Overeenkomstsluitende Partij desgevraagd beschikbare gegevens betreffende de individuele asielzoeker welke noodzakelijk zijn voor: - het vaststellen van de voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij; - de behandeling van het asielverzoek; - de uitvoering van de uit dit Hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen. 2. Deze gegevens hebben uitsluitend betrekking op: a. de identiteit (naam, voornaam, eventueel vroegere naam, bijnaam of alias, geboortedatum, geboorteplaats, huidige en vorige nationaliteit van de asielzoeker en, in voorkomend geval, diens familieleden); b. de identiteitsbewijzen en reisdocumenten (nummer, geldigheidsduur, data van afgifte, afgevende autoriteit, plaats van afgifte, enz.); c. andere voor identificatie dienstige gegevens; d. de verblijfplaatsen en reisroutes; e. de door een Overeenkomstsluitende Partij afgegeven verblijfstitels of visa; f. de plaats waar het asielverzoek werd ingediend; g. eventueel de datum waarop een eerder asielverzoek werd ingediend, de datum waarop het huidige asielverzoek is ingediend, de stand van de procedure, de strekking van de genomen beslissing. 3. Bovendien kan een Overeenkomstsluitende Partij een andere Overeenkomstsluitende Partij verzoeken haar mededeling te doen van de door de asielzoeker opgegeven redenen ter staving van zijn verzoek en, in voorkomend geval, de redenen van de jegens hem genomen beslissing. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij beoordeelt of zij aan het tot haar gerichte verzoek gevolg kan geven. In ieder geval is voor het verstrekken van deze gegevens de toestemming van de asielzoeker vereist. 4. De gegevensverstrekking vindt plaats op verzoek van een Overeenkomstsluitende Partij en mag slechts geschieden tussen de autoriteiten, wier aanwijzing door iedere Overeenkomstsluitende Partij ter kennis van het Uitvoerend Comité wordt gebracht. 5. De verstrekte gegevens mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden als bedoeld in lid 1. Deze gegevens worden uitsluitend verstrekt aan de instanties en gerechtelijke autoriteiten die belast zijn met: - het vaststellen van de voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij; - de behandeling van het asielverzoek; - de uitvoering van de uit dit Hoofdstuk voortvloeiende verplichtingen. 6. De Overeenkomstsluitende Partij die de gegevens verstrekt, ziet erop toe dat deze juist en actueel zijn. Wanneer blijkt dat deze Overeenkomstsluitende Partij gegevens heeft verstrekt die onjuist zijn of niet hadden mogen worden verstrekt, wordt dit de ontvangende Overeenkomstsluitende Partijen onverwijld medegedeeld. Zij zijn verplicht deze gegevens te verbeteren of te vernietigen. 7. Een asielzoeker heeft het recht desgevraagd kennis te nemen van de op hem betrekking hebbende verstrekte gegevens, zolang deze beschikbaar zijn. Indien hij vaststelt dat deze gegevens onjuist zijn of niet hadden mogen worden verstrekt, heeft hij het recht de verbetering of vernietiging daarvan te verlangen. Dit recht wordt uitgeoefend onder de voorwaarden als bedoeld in lid 6. 8. In iedere Overeenkomstsluitende Partij wordt van de verstrekking en ontvangst van de verstrekte gegevens aantekening gehouden. 9. De verstrekte gegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waartoe de verstrekking heeft plaatsgevonden. De noodzaak tot bewaren van de verstrekte gegevens dient door de desbetreffende Overeenkomstsluitende Partij op het daartoe geschikte tijdstip te worden getoetst. 10. Voor de verstrekte gegevens geldt tenminste dezelfde bescherming als die waarin het recht van de ontvangende Overeenkomstsluitende Partij voor soortgelijke gegevens voorziet. 11. Wanneer de gegevens niet in een geautomatiseerde registratie, doch anderszins worden verwerkt, treffen de Overeenkomstsluitende Partijen passende maatregelen, opdat de naleving van dit artikel door middel van een doeltreffend toezicht wordt gewaarborgd. Wanneer een Overeenkomstsluitende Partij een controle-autoriteit als bedoeld in lid 12 heeft, kan zij deze met dit toezicht belasten. 12. Wanneer een of meer Overeenkomstsluitende Partijen de verwerking van alle of van een gedeelte van de in de leden 2 en 3 bedoelde gegevens willen automatiseren, is dit slechts toegestaan indien de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen wettelijke bepalingen betreffende deze verwerking hebben aangenomen waardoor uitvoering wordt gegeven aan de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van het individu in verband met de geautomatiseerde registratie van persoonsgegevens en zij een passende controle-autoriteit hebben aangewezen die belast is met de onafhankelijke controle op de verwerking en het gebruik van de op grond van deze Overeenkomst verstrekte gegevens. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |