TITEL II. BUITENGRENZENTITEL II. BUITENGRENZEN HOOFDSTUK IOverschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden Artikel 4Overschrijden van de buitengrenzen 1. De buitengrenzen mogen slechts via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden worden overschreden. Aan de grensdoorlaatposten die niet 24 uur per etmaal open zijn, worden de openingstijden duidelijk aangegeven. De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 34 in kennis van de lijst van hun grensdoorlaatposten. 2. In afwijking van lid 1 kunnen op de verplichting om de buitengrenzen uitsluitend via de grensdoorlaatposten en gedurende de vastgestelde openingstijden te overschrijden, uitzonderingen worden toegestaan: a) in het kader van de pleziervaart of de kustvisserij; b) voor zeelieden die van boord gaan om in de haven waar hun vaartuig heeft aangelegd of in de aanpalende gemeenten te verblijven; c) voor personen of groepen van personen wanneer bijzondere omstandigheden daartoe nopen en mits zij in het bezit zijn van de door de nationale wetgeving voorgeschreven vergunningen en dit niet in strijd is met overwegingen van openbare orde en binnenlandse veiligheid van de lidstaten; d) voor personen of groepen van personen in geval van een onvoorziene noodsituatie. 3. Onverminderd de uitzonderingen in lid 2 en de verplichtingen inzake internationale bescherming, stellen de lidstaten overeenkomstig hun nationaal recht sancties op het onrechtmatig overschrijden van de buitengrenzen buiten de grensdoorlaatposten en de vastgestelde openingstijden. Deze sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. Artikel 5Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen 1. Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden: a) in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding; b) indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld [17], in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning; c) het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven; d) niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd zijn; e) niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten. 2. In bijlage I gaat een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in lid 1, onder c), vermelde voorwaarden is voldaan. 3. Bij de beoordeling van de bestaansmiddelen wordt rekening gehouden met de duur en het doel van het verblijf, alsmede met de gemiddelde prijzen voor kost en inwoning in de betrokken lidstaat of lidstaten, bepaald op basis van een goedkoop verblijf, vermenigvuldigd met het aantal verblijfsdagen. De door elk van de lidstaten vastgestelde richtbedragen worden meegedeeld aan de Commissie, overeenkomstig artikel 34. De aanwezigheid van voldoende bestaansmiddelen kan worden beoordeeld aan de hand van contant geld, reischeques en creditcards die de onderdaan van een derde land in bezit heeft. Borgstellingen, voorzover de nationale wetgeving daarin voorziet, en garantstellingsverklaringen van de gastheer/-vrouw als gedefinieerd in de nationale wetgeving, ingeval de onderdaan van een derde land bij een gastheer/-vrouw verblijft, kunnen eveneens als bewijs van voldoende middelen van bestaan gelden. 4. In afwijking van lid 1: a) wordt onderdanen van derde landen die niet aan alle in lid 1 bedoelde voorwaarden voor binnenkomst voldoen maar houder zijn van een door een lidstaat afgegeven verblijfstitel of terugkeervisum, dan wel, indien dit vereist is, van deze beide documenten, toegang met het oog op doorreis tot het grondgebied van de overige lidstaten verleend, zodat zij het grondgebied van de lidstaat kunnen bereiken die hun de verblijfstitel of het terugkeervisum heeft verstrekt, tenzij zij op de nationale signaleringslijst staan van de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden, met vermelding van de te nemen maatregelen die de binnenkomst of doorreis verhinderen; b) kan onderdanen van derde landen die aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, met uitzondering van onder b), voldoen en zich aan de grens aanbieden, toegang tot het grondgebied van de lidstaten worden verleend, indien aan de grens een visum wordt afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 415/2003 van de Raad van 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden [18]. De aan de grens afgegeven visa worden op een lijst geregistreerd. Indien het niet mogelijk is op het document een visum aan te brengen, wordt het visum, bij wijze van uitzondering, op een apart blad aangebracht dat aan het document wordt gehecht. In dat geval wordt gebruikgemaakt van het bij Verordening (EG) nr. 333/2002 van de Raad van 18 februari 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor een blad waarop een visum kan worden aangebracht dat door lidstaten wordt afgegeven aan houders van een reisdocument dat door de lidstaat die het blad opstelt niet wordt erkend [19] vastgestelde uniforme model voor formulieren voor de aanbrenging van het visum; c) kan onderdanen van derde landen die niet aan een of meer van de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, door een lidstaat toegang tot zijn grondgebied worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Indien de betrokken onderdaan van een derde land gesignaleerd staat als bedoeld in lid 1, onder d), stelt de lidstaat die hem toegang tot zijn grondgebied verleent, de overige lidstaten daarvan in kennis. HOOFDSTUK IIToezicht aan de buitengrenzen en weigering van toegang Artikel 6Uitvoering van grenscontroles 1. De grenswachters oefenen hun taken uit met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid. De in de uitoefening van hun taken genomen maatregelen staan in verhouding tot de door die maatregelen beoogde doelstellingen. 2. De grenswachters voeren de grenscontroles uit zonder discriminatie van personen op grond van hun geslacht, ras, etnische oorsprong, godsdienst, overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Artikel 7Grenscontrole op personen 1. Het grensoverschrijdende verkeer aan de buitengrenzen wordt gecontroleerd door de grenswachters. De controle wordt verricht overeenkomstig dit hoofdstuk. De controle kan ook betrekking hebben op de vervoermiddelen en voorwerpen in het bezit van de personen die de grens overschrijden. Op elk onderzoek is de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat van toepassing. 2. Eenieder wordt aan een minimale controle onderworpen tot vaststelling van de identiteit op basis van de overgelegde of getoonde reisdocumenten. Deze minimale controle bestaat in een eenvoudig en snel onderzoek, voorzover opportuun met gebruikmaking van technische voorzieningen en door raadpleging, in de desbetreffende databanken, van informatie die uitsluitend betrekking heeft op gestolen, ontvreemde, verloren of ongeldig gemaakte documenten, naar de geldigheid van het document dat de rechtmatige houder recht van grensoverschrijding geeft en naar eventuele tekenen van namaak of vervalsing. De in de eerste alinea bedoelde minimale controle is de regel voor personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen. Bij de minimale controle van personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen, kunnen de grenswachters evenwel, op niet-systematische basis, nationale en Europese databanken raadplegen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene geen reëel, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de internationale betrekkingen van de lidstaten dan wel een gevaar voor de volksgezondheid vormt. Het resultaat van deze raadpleging doet niets af aan het recht van binnenkomst op het grondgebied van de betrokken lidstaat van personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG. 3. Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen aan een grondige controle onderworpen. a) De grondige controles bij binnenkomst behelzen de verificatie van de in artikel 5, lid 1, vermelde voorwaarden voor toegang, alsmede, eventueel, van de verblijfs- en werkvergunningen. In dat verband wordt nauwgezet onderzocht: i) of de onderdaan van een derde land in het bezit is van een document dat geldig is voor grensoverschrijding en waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken en dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van het vereiste visum of de vereiste verblijfsvergunning; ii) of het reisdocument eventuele tekenen van namaak of vervalsing vertoont; iii) aan de hand van de in- en uitreisstempels in het reisdocument van de betrokken onderdaan van een derde land, en met name door vergelijking van de data van in- en uitreis, of de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten reeds heeft overschreden; iv) de plaats van vertrek en de plaats van bestemming van de betrokken onderdaan van een derde land, alsmede het doel van het voorgenomen verblijf, indien nodig met controle van de desbetreffende bewijsstukken; v) of de betrokken onderdaan van een derde land voor de geplande duur en het doel van het voorgenomen verblijf en voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, over voldoende middelen van bestaan beschikt dan wel of hij deze op rechtmatige wijze kan verkrijgen; vi) of de betrokken onderdaan van een derde land, diens vervoermiddel en de meegevoerde voorwerpen geen gevaar opleveren voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten. Bij die verificatie worden met name gegevens en signaleringen betreffende de betrokken personen en, zo nodig, voorwerpen rechtstreeks bij het Schengeninformatiesysteem (SIS) en de nationale opsporingsregisters opgevraagd en worden, in voorkomend geval, de bij die signalering passende maatregelen genomen. b) De grondige controles bij uitreis behelzen: i) de verificatie dat de onderdaan van een derde land in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument; ii) de verificatie dat het reisdocument geen tekenen van namaak of vervalsing vertoont; iii) voorzover mogelijk, de verificatie dat de onderdaan van een derde land niet wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten. c) Naast de onder b) bedoelde controles, kunnen grondige controles bij uitreis ook behelzen: i) de verificatie dat de betrokkene in het bezit is van een geldig visum, indien zulks op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 vereist is, tenzij de betrokkene houder is van een geldige verblijfsvergunning; ii) de verificatie dat de betrokkene de maximale duur van het toegestane verblijf op het grondgebied van de lidstaten niet heeft overschreden; iii) de raadpleging van signaleringen van personen en voorwerpen in het SIS en in de nationale opsporingsregisters. 4. Indien de nodige faciliteiten voorhanden zijn en de onderdaan van een derde land daarom verzoekt, vinden de bedoelde grondige controles in een privé-ruimte plaats. 5. Onderdanen van een derde land die aan een grondige tweedelijnscontrole worden onderworpen, worden op de hoogte gebracht van het doel en het verloop van deze controle. Deze informatie is beschikbaar in de officiële talen van de Unie en in de taal of talen van het buurland of de buurlanden van de betrokken lidstaat, en vermeldt dat de onderdaan van een derde land kan verzoeken dat hem de naam of het dienstidentificatienummer wordt meegedeeld van de grenswachters die de grondige tweedelijnscontrole uitvoeren, de naam van de plaats waar en de datum waarop de grens werd overschreden. 6. De controle van personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen, wordt uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG. 7. In bijlage II staan gedetailleerde voorschriften betreffende de te registreren informatie. Artikel 8Versoepeling van de grenscontroles 1. De grenscontroles aan de buitengrenzen kunnen in buitengewone en onvoorziene omstandigheden worden versoepeld. Buitengewone en onvoorziene omstandigheden doen zich voor wanneer onvoorzienbare gebeurtenissen een zodanige verkeersdrukte veroorzaken dat niettegenstaande volledige benutting van alle personele, facilitaire en organisatorische mogelijkheden, aan de grensdoorlaatposten onredelijk lange wachttijden ontstaan. 2. Indien de grenscontroles overeenkomstig lid 1 worden versoepeld, hebben de grenscontroles van het binnenkomend verkeer in beginsel voorrang op de grenscontroles van het uitgaand verkeer. De beslissing tot versoepeling van de controles wordt genomen door de bevelvoerende grenswachter van de betrokken grensdoorlaatpost. De versoepeling van de grenscontroles is slechts tijdelijk, is aangepast aan de omstandigheden die de versoepeling rechtvaardigen en wordt geleidelijk uitgevoerd. 3. Zelfs in geval van versoepeling van deze grenscontroles stempelt de grenswachter zowel bij in- als bij uitreis de reisdocumenten van onderdanen van derde landen af, overeenkomstig artikel 10. 4. Elke lidstaat legt het Europees Parlement en de Commissie jaarlijks een verslag over de toepassing van dit artikel voor. Artikel 9Gescheiden doorgangen en bewegwijzering 1. De lidstaten voorzien met name aan de luchtgrensdoorlaatposten in gescheiden doorgangen voor de uitvoering van de controles op personen overeenkomstig artikel 7. Deze doorgangen worden van elkaar onderscheiden door middel van de bewegwijzering als bedoeld in bijlage III. De lidstaten kunnen in gescheiden doorgangen voorzien aan hun zee- en landgrensdoorlaatposten en aan de grenzen tussen de lidstaten die artikel 20 aan hun gemeenschappelijke grenzen niet toepassen. Indien de lidstaten aan die grenzen in gescheiden doorgangen voorzien, wordt de in bijlage III vermelde bewegwijzering gebruikt. De lidstaten zorgen ervoor dat deze doorgangen duidelijk zijn aangegeven, ook wanneer de regels inzake het gebruik van de verschillende doorgangen worden opgeschort als bedoeld in lid 4, opdat het grensoverschrijdend personenverkeer optimaal kan verlopen. 2. a) Personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen, hebben het recht de doorgangen te gebruiken die zijn aangegeven met het bord bedoeld in bijlage III, deel A. Zij mogen ook de doorgangen gebruiken die zijn aangegeven met het bord bedoeld in bijlage III, deel B. b) Alle andere personen gebruiken de doorgangen aangegeven met het bord bedoeld in bijlage III, deel B. De onder a) en b) bedoelde aanduidingen op de borden kunnen worden gesteld in de taal of de talen die elke lidstaat geschikt acht. 3. Aan de zee- en landgrensdoorlaatposten kunnen de lidstaten het voertuigenverkeer scheiden in aparte rijstroken voor lichte of voor zware voertuigen dan wel voor autobussen, door gebruik te maken van de in bijlage III, deel C, afgebeelde borden. De lidstaten kunnen de aanduidingen op die borden zo nodig aanpassen aan de lokale omstandigheden. 4. Wanneer de verkeersstromen aan een bepaalde grensdoorlaatpost tijdelijk verstoord zijn, kunnen de bevoegde autoriteiten de regels inzake het gebruik van de verschillende doorgangen opschorten zolang de normale situatie niet is hersteld. 5. De bestaande borden worden uiterlijk op 31 mei 2009 in overeenstemming gebracht met de bepalingen van de leden 1, 2 en 3. Indien de lidstaten reeds vóór die datum bestaande borden vervangen of nieuwe borden plaatsen, nemen zij de in deze leden vastgestelde aanduidingen in acht. Artikel 10Afstempeling van de reisdocumenten van onderdanen van derde landen 1. De reisdocumenten van onderdanen van derde landen worden bij inreis en bij uitreis systematisch afgestempeld. Er wordt met name een inreis-, respectievelijk uitreisstempel aangebracht in: a) de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die voorzien zijn van een geldig visum; b) de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen aan wie aan de grens een visum wordt afgegeven door een lidstaat; c) de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van derde landen die niet aan de visumplicht zijn onderworpen. 2. De reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is, maar niet de in artikel 10 van die richtlijn bedoelde verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis of bij uitreis afgestempeld. De reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van onderdanen van derde landen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen, maar niet de in artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG bedoelde verblijfskaart kunnen overleggen, worden bij inreis of bij uitreis afgestempeld. 3. Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht: a) in de reisdocumenten van staatshoofden of hoogwaardigheidsbekleders wier aankomst vooraf langs diplomatieke weg officieel is aangekondigd; b) in de "crew member licences" of "crew member certificates" van piloten respectievelijk bemanningsleden van vliegtuigen; c) in de reisdocumenten van zeelieden die slechts gedurende het afmeren van hun schip in de binnengevaren haven van een lidstaat verblijven; d) in de reisdocumenten van bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen die overeenkomstig punt 3.2.3 van bijlage VI niet aan grenscontroles zijn onderworpen; e) in de grensoverschrijdingsdocumenten van onderdanen van Andorra, Monaco en San Marino. Op verzoek van een onderdaan van een derde land kan bij wijze van uitzondering worden afgezien van een in- of uitreisstempel, wanneer de afstempeling voor deze onderdaan tot ernstige moeilijkheden zou kunnen leiden. In deze gevallen wordt de in- of uitreis op een afzonderlijk blad geregistreerd met vermelding van de naam en het paspoortnummer. Dat blad wordt de betrokken onderdaan van een derde land ter hand gesteld. 4. De praktische regelingen voor het afstempelen zijn opgenomen in bijlage IV. 5. Onderdanen van derde landen worden voorzover mogelijk op de hoogte gebracht van de verplichting voor de grenswachters om hun reisdocument bij inreis en bij uitreis af te stempelen, ook wanneer de controles in overeenstemming met artikel 8 zijn versoepeld. 6. De Commissie brengt uiterlijk eind 2008 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten. Artikel 11Vermoeden betreffende het voldoen aan voorwaarden inzake verblijfsduur 1. Wanneer in het reisdocument van een onderdaan van een derde land geen inreisstempel is aangebracht, mogen de bevoegde nationale autoriteiten hier het vermoeden aan verbinden dat de houder niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake verblijfsduur die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn. 2. Het in lid 1 bedoelde vermoeden kan worden weerlegd wanneer de onderdaan van een derde land op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen overlegt, zoals vervoerbewijzen of bewijzen van zijn aanwezigheid buiten het grondgebied van de lidstaten, waaruit blijkt dat hij de voorwaarden inzake de duur van een kort verblijf heeft nageleefd. In dergelijke gevallen geldt het volgende: a) indien de onderdaan van een derde land zich bevindt op het grondgebied van één van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationaal recht en de nationale praktijken, in het reisdocument van de onderdaan van een derde land op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van één van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen, heeft overschreden; b) indien de onderdaan van een derde land zich bevindt op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien waarvan het besluit als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003 niet is genomen, vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationaal recht en de nationale praktijken, in het reisdocument van de onderdaan van een derde land op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van die lidstaat heeft overschreden. Naast de onder a) en b) bedoelde vermeldingen kan de onderdaan van een derde land tevens een formulier als vervat in bijlage VIII worden verstrekt. De lidstaten brengen hun nationale praktijken met betrekking tot de in dit artikel bedoelde vermeldingen ter kennis van de andere lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad. 3. Wanneer het in lid 1 bedoelde vermoeden niet wordt weerlegd, kan de onderdaan van een derde land door de bevoegde autoriteiten van het grondgebied van de betrokken lidstaten worden verwijderd. Artikel 12Grensbewaking 1. De bewaking aan de buitengrenzen is vooral bedoeld om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en de toepassing of het nemen van maatregelen tegen illegaal binnengekomen personen mogelijk te maken. 2. De grenswachters zetten vaste of mobiele eenheden in voor de bewaking van de buitengrens. De bewaking wordt op zodanige wijze uitgeoefend dat ontwijking van de controles aan de grensdoorlaatposten wordt voorkomen en ontmoedigd. 3. De bewaking tussen de grensdoorlaatposten wordt verricht door grenswachters waarvan het aantal en de methoden op de bestaande of voorziene gevaren en bedreigingen zijn toegesneden. Zij gaat gepaard met veelvuldige, niet te voorziene wijzigingen van de bewakingsroosters, zodat onrechtmatige grensoverschrijding steeds een risico inhoudt te worden ontdekt. 4. De bewaking geschiedt door vaste of mobiele eenheden, die patrouilles verrichten of zich aan onderkende of vermeende zwakke plekken posteren, teneinde tegen illegale grensoverschrijding op te treden. De bewaking kan eveneens met technische, inclusief elektronische, middelen geschieden. 5. Aanvullende voorschriften inzake de bewaking kunnen overeenkomstig de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld. Artikel 13Weigering van toegang 1. Indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, lid 4, genoemde categorieën personen behoort, wordt hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet. 2. De toegang kan alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. De beslissing wordt genomen door een naar nationaal recht bevoegde instantie. Zij is onmiddellijk van toepassing. De met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd, wordt meegedeeld door middel van het standaardformulier in bijlage V, deel B, dat wordt ingevuld door de naar nationaal recht voor de weigering van toegang bevoegde autoriteit. Het ingevulde standaardformulier wordt verstrekt aan de betrokken onderdaan van een derde land, die met behulp van dit formulier de ontvangst van de beslissing tot weigering van toegang bevestigt. 3. Personen die de toegang wordt geweigerd, hebben het recht daartegen beroep in te stellen. Het beroep wordt ingesteld overeenkomstig de nationale wetgeving. De onderdaan van een derde land ontvangt tevens schriftelijke informatie over contactpunten die informatie kunnen verschaffen over wettelijke vertegenwoordigers die namens de betrokkene in overeenstemming met de nationale wetgeving kunnen optreden. Het instellen van beroep schort de beslissing tot weigering van toegang niet op. Indien de beroepsprocedure tot de conclusie leidt dat de beslissing tot weigering van toegang ongegrond was, heeft de betrokken onderdaan van een derde land, onverminderd een eventuele naar nationaal recht toegekende schadeloosstelling, recht op herstel van de geannuleerde inreisstempel, en op schrapping van andere annuleringen of toevoegingen, door de lidstaat die de toegang heeft geweigerd. 4. Ingeval een onderdaan van een derde land de toegang wordt geweigerd, zien de grenswachters erop toe dat die persoon het grondgebied van de betrokken lidstaat niet betreedt. 5. De lidstaten verzamelen statistieken over het aantal personen die de toegang wordt geweigerd, de weigeringsgronden, de nationaliteit van de geweigerde personen en het soort grens (land, lucht of zee) waar de toegang werd geweigerd. De lidstaten delen deze statistieken eenmaal per jaar mee aan de Commissie. De Commissie maakt om de twee jaar een overzicht van de door de lidstaten verstrekte statistieken bekend. 6. Gedetailleerde voorschriften inzake weigering van toegang zijn opgenomen in bijlage V, deel A. HOOFDSTUK IIIMiddelen voor grenstoezicht en samenwerking tussen lidstaten Artikel 14Middelen voor grenstoezicht Voor de uitoefening van het grenstoezicht aan de buitengrenzen overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 13 zetten de lidstaten voldoende, gekwalificeerd personeel en voldoende, passende middelen in om een efficiënt, hoog en eenvormig niveau van toezicht aan hun buitengrenzen te waarborgen. Artikel 15Uitoefening van het toezicht 1. Het in de artikelen 6 tot en met 13 bedoelde grenstoezicht wordt uitgeoefend door grenswachters overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en de nationale wetgeving. De uitoefening van dit grenstoezicht doet geen afbreuk aan de in het nationale recht aan grenswachters verleende strafprocesrechtelijke bevoegdheden die buiten de werkingssfeer van deze verordening vallen. De lidstaten zorgen ervoor dat de grenswachters uit gespecialiseerde en goed opgeleide vakmensen bestaan. De lidstaten moedigen de grenswachters aan talen, en met name de voor de uitoefening van hun taken noodzakelijke talen, te leren. 2. De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 34 in kennis van de lijst van nationale diensten die naar nationaal recht met het grenstoezicht zijn belast. 3. Met het oog op een doelmatige uitoefening van het grenstoezicht zorgt elke lidstaat voor een nauwe en voortdurende samenwerking tussen zijn nationale diensten die met het grenstoezicht zijn belast. Artikel 16Samenwerking tussen lidstaten 1. De lidstaten verlenen elkaar bijstand en zorgen voor een nauwe en voortdurende onderlinge samenwerking met het oog op een doelmatige uitoefening van het grenstoezicht, overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 15. Zij wisselen alle relevante informatie uit. 2. De operationele samenwerking tussen de lidstaten bij het beheer van de buitengrenzen wordt gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten (hierna het "agentschap" genoemd), opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004. 3. Onverminderd de bevoegdheden van het agentschap mogen de lidstaten hun operationele samenwerking met andere lidstaten en/of derde landen aan de buitengrenzen, met inbegrip van de uitwisseling van verbindingsofficieren, voortzetten wanneer deze een aanvulling vormt op het optreden van het agentschap. De lidstaten onthouden zich van elke activiteit die de werking van het agentschap of het bereiken van zijn doelen in gevaar kan brengen. Zij brengen aan het agentschap verslag uit over de in de eerste alinea bedoelde operationele samenwerking. 4. De lidstaten zorgen voor opleiding op het gebied van de voorschriften inzake grenscontrole alsmede inzake fundamentele rechten. In dit verband wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke opleidingsnormen die door het agentschap zijn vastgesteld en verder ontwikkeld. Artikel 17Gezamenlijk toezicht 1. De lidstaten die aan hun gemeenschappelijke landgrenzen artikel 20 niet toepassen, kunnen tot de datum van toepassing van dit artikel aan deze gemeenschappelijke grenzen gezamenlijk toezicht uitoefenen, in welk geval een persoon slechts eenmaal mag worden staande gehouden ten behoeve van in- en uitreiscontroles, onverminderd de individuele verantwoordelijkheden van de lidstaten die voortvloeien uit de artikelen 6 tot en met 13. Daartoe kunnen de lidstaten onderling bilaterale overeenkomsten sluiten. 2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van eventuele overeenkomstig lid 1 gesloten overeenkomsten. HOOFDSTUK IVSpecifieke voorschriften voor de grenscontroles Artikel 18Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden De specifieke voorschriften in bijlage VI zijn van toepassing op de controles met betrekking tot de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden. De bedoelde specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 7 tot en met 13. Artikel 19Specifieke voorschriften voor controles van bepaalde categorieën personen 1. De specifieke voorschriften van bijlage VII zijn van toepassing op de volgende categorieën personen: a) staatshoofden en hun gevolg; b) piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen; c) zeelieden; d) houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties; e) grensarbeiders; f) minderjarigen. Deze specifieke voorschriften kunnen afwijken van de bepalingen van de artikelen 5 en 7 tot en met 13. 2. De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 34 in kennis van de modellen van de kaarten die door de ministeries van Buitenlandse Zaken van de lidstaten worden afgegeven aan geaccrediteerde leden van diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen, alsmede hun familieleden. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |