Tussentijds Bericht VreemdelingencirculaireTussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid Datum: 12 april 2002 Ons kenmerk: 5144770/02/IND Code: TBV 2002/8 Juridische achtergrond: B2/8.3 Vc 2000 Geldigheidsduur: Een jaar ingaand twee dagen na publicatie in de Staatscourant Onderwerp: Verruimde gezinshereniging / feitelijk behoren tot het gezin Aan: - de Korpschefs Politieregio's - de Staf van de Koninklijke Marechaussee i.a.a: – de Procureurs-Generaal InleidingAls gevolg van de beleidsnotitie over de toepassing van het criterium feitelijke gezinsband bij de toelating van minderjarige kinderen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 26 732, nr. 98) is paragraaf B2/6.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 gewijzigd. Deze wijziging heeft een aanpassing van het beleid inzake verruimde gezinshereniging noodzakelijk gemaakt, nu daarin voor wat betreft het feitelijk behoren tot het gezin wordt verwezen naar paragraaf B2/6.4. Wijziging Vc-tekstParagraaf B2/8.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden: De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien het meerderjarige kind niet feitelijk behoort of niet reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de ouder. `Feitelijk behoren tot het gezin' houdt in dat: - de gezinsband reeds in het buitenland heeft bestaan; - er sprake is van een morele en financiële afhankelijkheid van de ouder, welke afhankelijkheid reeds in het buitenland moet hebben bestaan; en - de vreemdeling moet gaan samenwonen bij de ouder(s). Het meerderjarige kind behoort niet langer feitelijk tot het gezin, indien de feitelijke gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor in een of meer van de volgende omstandigheden: - duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd is niet meer belast met het (feitelijke) gezag over de vreemdeling; - duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd voorziet niet meer in de kosten van opvoeding en verzorging van de vreemdeling; - de vreemdeling gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien; - de vreemdeling vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie; - de vreemdeling heeft de zorg of zorgplicht voor een (buitenechtelijk) kind, een pleeg- of adoptiekind of andere afhankelijke gezinsleden. Duurzame opneming in een ander gezin is op zich onvoldoende om aan te nemen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Naast een duurzame opneming in een ander gezin moet er altijd sprake van zijn dat degene bij wie verblijf wordt beoogd niet meer is belast met het (feitelijke) gezag over de vreemdeling (zie hierna onder c) of niet meer voorziet in diens kosten van opvoeding en verzorging (zie hierna onder d). Hieronder zullen de volgende aspecten van het beleid nader worden uitgewerkt: a. duurzame opneming; b. ander gezin; c. (feitelijk) gezag; d. voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging. Ad aDe termijn gedurende welke de ouder(s) en het kind van elkaar zijn gescheiden tot de aanvraag om gezinshereniging, wordt de referteperiode genoemd. Deze periode begint op het moment waarop de ouder het kind heeft achtergelaten. De referteperiode eindigt op het moment waarop om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging wordt verzocht dan wel, indien het meerderjarige kind niet mvv-plichtig is, een aanvraag om een verblijfsvergunning voor verruimde gezinshereniging wordt ingediend. Uitgangspunt is dat zo spoedig mogelijk om de overkomst van het in het land van herkomst verblijvende meerderjarige kind moet worden gevraagd. Indien dat niet het geval is, is sprake van duurzame opneming. Als richtlijn wordt daarvoor een referteperiode van één jaar gehanteerd. Dit lijdt slechts uitzondering, indien degene bij wie verblijf wordt beoogd goede redenen aanvoert waarom niet binnen dat jaar om de overkomst is gevraagd. Als goede reden geldt wel de omstandigheid dat - het kind in een oorlogssituatie onvindbaar is geweest, waardoor het voor de in Nederland verblijvende ouder onmogelijk is geweest het kind naar Nederland te laten overkomen. De in Nederland verblijvende ouder dient aannemelijk te maken dat de overkomst van de vreemdeling door de oorlogssituatie niet binnen een jaar na de scheiding kon worden gerealiseerd. Tevens zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat de intentie om de vreemdeling binnen dat jaar over te laten komen, wel steeds aanwezig is geweest, bijvoorbeeld door het overleggen van een verzoek aan het Rode Kruis om de vreemdeling te zoeken; of - de in Nederland verblijvende ouder vanwege medische omstandigheden niet of bezwaarlijk de opvoeding en verzorging van het meerderjarige kind op zich kon nemen. Dit dient in ieder geval door middel van medische verklaringen van de behandelende arts(en) te worden aangetoond. Daarentegen geldt als goede reden in ieder geval niet de omstandigheid dat - degene bij wie verblijf wordt beoogd niet rechtmatig in Nederland verbleef; - degene bij wie verblijf wordt beoogd hier te lande werkzaam was of een opleiding volgde en daardoor niet in staat was om voor de vreemdeling te zorgen; - de vreemdeling in het land van herkomst zijn schoolopleiding moest voltooien; of - de verblijfgever van de in Nederland verblijvende persoon niet instemde met de overkomst van de vreemdeling. Een goede reden houdt in dat het aan degene die de overkomst van het meerderjarige kind vraagt, in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat niet binnen de referteperiode van een jaar om deze overkomst is gevraagd. In beide gevallen betreft het geen limitatieve opsomming van omstandigheden. Ad bVan opneming in een ander gezin is sprake, indien de rol van gezinshoofd ten opzichte van de vreemdeling door een ander dan de in Nederland verblijvende hoofdpersoon is overgenomen. Ook opvang in een tehuis of een andere instelling wordt aangemerkt als opname in een ander gezin. Niet relevant is de vraag of de hier te lande wonende ouder reeds een ander gezin heeft gesticht. Er is geen sprake van opneming in een ander gezin, indien de in Nederland wonende ouder is vertrokken uit een `drie-generatie-gezinsverband' (de grootouder(s), de ouder(s) en de vreemdeling zelf verblijven gezamenlijk in één woning), en de vreemdeling achterblijft in dat gezin terwijl de onderlinge gezagsverhoudingen ten tijde van het vertrek van de in Nederland wonende ouder uit het gezin, niet wezenlijk zijn veranderd. Degene bij wie het verblijf wordt beoogd, moet dus wel reeds in het land van herkomst als gezinshoofd van dit drie-generatie-gezin hebben gefungeerd. Het is aan de vreemdeling om, op grond van feiten en omstandigheden, aannemelijk te maken dat geen sprake is geweest van opneming in een ander gezin. Ad cMet gezag wordt in beginsel bedoeld: de feitelijke invulling van het gezag. Dit houdt in dat beoordeeld moet worden in hoeverre de ouder betrokken is (geweest) bij de belangrijkste beslissingen inzake de opvoeding en/of verzorging van het meerderjarige kind. Voorbeelden van dergelijke beslissingen zijn die ten aanzien van de schoolkeuze, huisvesting en sociale ontwikkeling van het meerderjarige kind. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat sprake is van gezag als hier bedoeld. Indien sprake is van juridisch gezag over de vreemdeling, komt hieraan in zoverre betekenis toe, dat dit reden temeer is om aan te nemen dat sprake is van feitelijk gezag. Ad dUitgangspunt is dat de ouder wezenlijk en aantoonbaar moet voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van de vreemdeling. Van een wezenlijke bijdrage is sprake als de hoogte (per kwartaal) van de bijdrage van de ouder aan het meerderjarige kind of diens feitelijke verzorger, minimaal gelijk is aan de onderhoudsnorm op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).1 Deze norm zal jaarlijks per TBV bekend worden gemaakt. De bijdrage is slechts aangetoond, indien bescheiden zijn overgelegd die uit objectieve bron afkomstig zijn, zoals betalingsbewijzen en overschrijvingsbewijzen. AchtergrondWanneer een kind buiten Nederland verblijft, zal de Sociale Verzekeringsbank pas overgaan tot uitkering van kinderbijslag, indien de ouder heeft aangetoond dat hij het kind financieel in belangrijke mate heeft onderhouden. Hoewel in beginsel geen kinderbijslag kan worden ontvangen voor meerderjarige kinderen, is er toch aanleiding om bij de AKW aan te sluiten, nu het erom gaat dat de ouder aantoont dat hij in wezenlijke mate heeft voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind. Voor het beoordelen van de vraag of de ouder `wezenlijk' heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van het meerderjarige kind, wordt aangesloten bij de AKW-norm voor 17-jarigen. Herstel van de feitelijke gezinsbandIndien een feitelijke gezinsband eenmaal verbroken is geoordeeld, wordt herstel van deze band niet aangenomen. Overige gezinsledenHet in deze paragraaf omschreven beleid geldt niet voor andere gezinsleden dan de meerderjarige kinderen. Voor het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder wordt verwezen naar B2/10. Ook voor hen en de overige gezinsleden geldt daarnaast dat in alle gevallen getoetst moet worden of artikel 8 EVRM noopt tot verlening van een verblijfsvergunning. Hiervoor wordt verwezen naar B2/13. Tot slot Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Voorzover van toepassing zullen de bovenstaande wijzigingen zo spoedig mogelijk in een aanvulling op de Vreemdelingencirculaire 2000 worden verwerkt. De Staatssecretaris van Justitie,namens de Staatssecretaris, 1 De norm bedraagt voor 2002 € 373,46 per kwartaal. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |