§ 1. Algemeen§ 1. Algemeen Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Nederlandse wetgeving aan te passen met het oog op de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 februari 1976 inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: § 1. AlgemeenArtikel 1In deze wet wordt onder onderscheid verstaan direct en indirect onderscheid alsmede de opdracht tot het maken van onderscheid. Onder direct onderscheid wordt verstaan onderscheid tussen mannen en vrouwen. Onder direct onderscheid wordt mede verstaan, onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Onder indirect onderscheid wordt verstaan onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan het geslacht, bijvoorbeeld echtelijke staat of gezinsomstandigheden, dat onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft. Artikel 1a1. Het in deze wet neergelegde verbod van direct onderscheid houdt mede in een verbod op intimidatie en een verbod op seksuele intimidatie. 2. Onder intimidatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: gedrag dat met het geslacht van een persoon verband houdt en dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreлerd. 3. Onder seksuele intimidatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreлerd. 4. Het feit dat een persoon het in het tweede en derde lid bedoelde gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat, mag niet ten grondslag liggen aan een beslissing die die persoon treft. 5. De artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, en 5, eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op het verbod van intimidatie en seksuele intimidatie, bedoeld in het eerste lid. Artikel 1b1. In de openbare dienst mag het bevoegd gezag geen onderscheid maken bij de aanstelling tot ambtenaar of indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, in de arbeidsvoorwaarden, bij de arbeidsomstandigheden, bij het verstrekken van onderricht, bij de bevordering en bij de beлindiging van het dienstverband. 2. Tot de openbare dienst, bedoeld in het eerste lid, worden gerekend alle instellingen, diensten en bedrijven door de staat en de openbare lichamen beheerd. 3. Van het in het eerste lid bepaalde mag worden afgeweken in de gevallen waarin het de bescherming van de vrouw betreft, met name in verband met zwangerschap en moederschap. 4. Het bevoegd gezag mag het dienstverband van degene die krachtens aanstelling of arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is in de openbare dienst niet beлindigen of betrokkene niet anderszins benadelen wegens de omstandigheid dat deze in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het in het eerste lid bepaalde of terzake bijstand heeft verleend. 5. De beлindiging van de arbeidsovereenkomst van degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is in openbare dienst door het bevoegd gezag in strijd met deze wet, is vernietigbaar. Artikel 647 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing. 6. Elk beding dat strijdig is met het in het eerste lid bepaalde is nietig. Artikel 1cIngeval een natuurlijke persoon, rechtspersoon of bevoegd gezag een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten, anders dan krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of ambtelijke aanstelling, zijn de artikelen 646 en 647 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. Artikel 21. Het is niet toegelaten onderscheid te maken met betrekking tot de voorwaarden voor de toegang tot en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep, alsmede wat betreft regelingen tussen beroepsgenoten inzake sociale zekerheid niet zijnde pensioenvoorzieningen als bedoeld in artikel 12a. 2. Indien een regeling als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op ziekte of arbeidsongeschiktheid mag daarin geen uitzondering worden gemaakt voor zwangerschap en bevalling, onverminderd de bevoegdheid bepalingen op te nemen ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. 3. Elke bepaling van een regeling als bedoeld in het eerste lid, die in strijd is met het in het eerste of tweede lid bepaalde is nietig. Artikel 31. Het is niet toegelaten onderscheid te maken bij de aanbieding van een betrekking, bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking of bij arbeidsbemiddeling. 2. Van het in het eerste lid bepaalde mag worden afgeweken in die gevallen waarin ingevolge deze of enige andere wet bij het aanbieden van een betrekking onderscheid mag worden gemaakt en, voor zover het betreft een openlijke aanbieding van een betrekking, de grond voor dat onderscheid daarbij uitdrukkelijk wordt vermeld. 3. Het aanbieden van een betrekking, bedoeld in het eerste lid, geschiedt wat betreft tekst en vormgeving zodanig, dat duidelijk blijkt, dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking komen. 4. Indien voor de aangeboden betrekking een functiebenaming wordt gebruikt, wordt of zowel de mannelijke als de vrouwelijke vorm gebruikt, of uitdrukkelijk vermeld, dat zowel vrouwen als mannen in aanmerking komen. 5. Wanneer iemand ter zake van een aanbieding in strijd met het in deze wet bepaalde uit onrechtmatige daad jegens een ander aansprakelijk is, kan de rechter hem op vordering van die ander ook veroordelen tot openbaarmaking van een rectificatie op een door de rechter aan te geven wijze. Artikel 41. De natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding of cursus voor bijscholing of omscholing onder welke benaming dan ook in stand houdt, dan wel de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een examen verband houdend met de hiervoor bedoelde opleidingen of cursussen afneemt, mag bij de toelating tot en de behandeling binnen de opleiding, dan wel bij het afnemen van het examen, geen onderscheid maken noch ten aanzien van de criteria noch ten aanzien van de niveaus. 2. Van het in het eerste lid van dit artikel bepaalde mag, behoudens voor wat betreft het afnemen van het examen en mits voor leerlingen van beide geslachten gelijkwaardige voorzieningen aanwezig zijn, worden afgeweken indien de eigen aard van een instelling voor bijzonder onderwijs zich tegen het in dat lid bepaalde verzet. 3. Iedere bepaling die strijdig is met het in het eerste lid bepaalde, is nietig. Artikel 4a1. Het is niet toegelaten onderscheid te maken bij het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werknemers- of werkgeversorganisatie of een vereniging van beroepsgenoten, alsmede bij de voordelen die uit dat lidmaatschap of uit die betrokkenheid voortvloeien. 2. Iedere bepaling die in strijd is met het eerste lid is nietig. Artikel 51. Van het in de artikelen 1b, 2, 3 en 4 bepaalde mag worden afgeweken indien het gemaakte onderscheid beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde nadelen op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot het beoogde doel. 2. Voor zover het betreft de toegang tot beroepsactiviteiten of de hiervoor noodzakelijke opleidingen mag van de artikelen 1b, 2, 3 en 4 worden afgeweken indien het gemaakte onderscheid is gebaseerd op een kenmerk dat verband houdt met het geslacht en dat kenmerk wegens de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste is, mits het doel legitiem is en het vereiste evenredig aan dat doel is. 3. Als beroepsactiviteiten en hiervoor noodzakelijke opleidingen waarvoor een kenmerk als bedoeld in het tweede lid, een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste is, worden slechts beschouwd die welke behoren tot respectievelijk opleiden voor geestelijke ambten dan wel beroepsactiviteiten die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Artikel 6Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid, indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Artikel 6aIndien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld. |
|
Adres:
Hogehilweg 19 1101 CB Amsterdam The Netherlands E-mail:
contact@bl-consultancy.com |